ECLI:NL:RBDHA:2021:15308
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, kreeg te horen dat zijn aanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn asielverzoek. Dit besluit werd genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 5 februari 2021. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats op 23 februari 2021, maar zowel verzoeker als zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De gemachtigde van de Staatssecretaris was wel aanwezig. Tijdens de zitting werd ook de zaak NL21.1842 behandeld, die verband hield met het beroep van verzoeker. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, gezien de uitspraak in de andere zaak, er geen noodzaak meer was voor een voorlopige voorziening. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. P.J.M. Mol, in aanwezigheid van griffier mr. T.R. Oosterhoff-Vos. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.