ECLI:NL:RBDHA:2021:15218

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
C-09-608918-KG ZA 21-246
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot teruggave van bitcoin in kort geding

In deze zaak heeft eiseres, een investeerder in cryptomunten, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die een algoritme heeft ontwikkeld voor de handel in cryptomunten. Eiseres eist de teruggave van een bitcoin die zij in 2018 aan gedaagde heeft overgemaakt, met de claim dat gedaagde de bitcoin voor haar zou beheren. Eiseres heeft in totaal 1 bitcoin overgemaakt, maar gedaagde heeft deze niet teruggestort, ondanks herhaalde verzoeken van eiseres. Gedaagde stelt dat de bitcoin is geïnvesteerd in andere cryptomunten en dat de waarde is verdampt door dalende koersen. De voorzieningenrechter oordeelt dat gedaagde niet kan worden veroordeeld tot teruggave van de bitcoin, omdat niet vaststaat wat er met de bitcoin is gebeurd. De rechter concludeert dat gedaagde de bitcoin mogelijk heeft ingewisseld en dat eiseres niet kan verwijten dat hij dit heeft gedaan, aangezien het de bedoeling was dat gedaagde de bitcoin zou gebruiken voor investeringen. Eiseres had ook de mogelijkheid om de bitcoin zelf te beheren en had dit kunnen doen als zij enkel op prijsstijgingen had willen wachten. De rechter wijst de vorderingen van eiseres af en veroordeelt haar tot betaling van de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 1.325,--.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel – voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/608918 / KG ZA 21/246
Vonnis in kort geding van 26 april 2021 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres]te [plaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. L.M. Kok te Zevenaar,
tegen:
[gedaagde]te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. J. Hagers te Amsterdam.
Partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De stukken in het dossier

1.1.
In het dossier zitten de volgende stukken:
- de dagvaarding met (uiteindelijk) elf producties;
- de door [gedaagde] overgelegde tien producties;
- de pleitnotities van beide partijen.
1.2.
De zitting was op 21 april 2021. Op de zitting is aangekondigd dat het vonnis op 4 mei zal worden uitgesproken. Het vonnis was sneller dan verwacht klaar. Daarom is aan partijen medegedeeld dat het vonnis eerder, namelijk vandaag, wordt uitgesproken.

2.Wat er aan de zaak vooraf ging

2.1.
[gedaagde] heeft een algoritme ontwikkeld voor de handel in cryptomunten. In januari 2018 heeft [eiseres] 0,5 bitcoin overgemaakt naar een door [gedaagde] opgegeven adres. In maart 2018 heeft [eiseres] dat opnieuw gedaan. [gedaagde] heeft dus in totaal één bitcoin van [eiseres] ontvangen.
2.2.
Vanaf mei 2020 heeft [eiseres] een aantal keer aan [gedaagde] gevraagd om haar bitcoin terug te storten. [gedaagde] heeft dat niet gedaan.

3.Waar deze zaak over gaat

3.1.
[eiseres] eist in deze zaak dat [gedaagde] de bitcoin aan haar overboekt. Zij vraagt ook om een dwangsom (boete) als [gedaagde] dat niet doet.
3.2.
Volgens [eiseres] hebben zij en [gedaagde] een overeenkomst gesloten waarbij het de bedoeling was dat [gedaagde] de bitcoin voor haar zou beheren. [gedaagde] had als beheerder de plicht om [eiseres] op de hoogte te houden van de investeringen die hij met de bitcoin had gedaan. Dat heeft hij niet gedaan. Hij heeft de bitcoin ook niet aan [eiseres] teruggegeven. Daarom heeft [eiseres] de overeenkomst beëindigd (“buitengerechtelijk ontbonden”) en vindt zij dat de bitcoin teruggegeven moet worden.
3.3.
[gedaagde] vindt dat de eis van [eiseres] moet worden afgewezen. Hij zegt dat de bitcoin, en ook een bitcoin van [gedaagde] zelf, is geïnvesteerd in andere cryptomunten. Toen de koersen op de cryptomarkt daalden, zijn de investeringen van [eiseres] en [gedaagde] verdampt. [gedaagde] zegt dat de bitcoin daarom niet kan worden teruggegeven aan [eiseres] .

4.Hoe de rechter over de zaak oordeelt

4.1.
De voorzieningenrechter zal [gedaagde] niet veroordelen om de bitcoin aan [eiseres] terug te geven. Voor een veroordeling is ten minste nodig dat teruggave mogelijk is. Dat staat niet vast. De voorzieningenrechter kan in deze zaak niet vaststellen wat er precies met de bitcoin is gebeurd. [gedaagde] zegt dat hij de bitcoin heeft ingewisseld en dat het daardoor niet mogelijk is dat hij de bitcoin teruggeeft.
4.2.
Als de bitcoin inderdaad is ingewisseld, kan [eiseres] dat [gedaagde] niet verwijten. Het was de bedoeling van beide partijen dat [gedaagde] de bitcoin van [eiseres] zou gaan gebruiken voor ‘investeringen’. Als [eiseres] vindt dat [gedaagde] de bitcoin onaangetast had moeten laten, is dat niet te begrijpen. Investeren met een bitcoin kan niet anders gebeuren dan door de bitcoin te gebruiken voor aankopen.
4.3.
Als [eiseres] alleen de bedoeling had om mogelijke prijsstijgingen van de bitcoin af te wachten en de bitcoin op een gunstig moment te verkopen, zou zij [gedaagde] daarvoor niet nodig hebben gehad. Dan had zij de bitcoin op haar eigen rekening (in haar “wallet”) kunnen laten staan totdat de prijsstijging die zij wenste een feit was en dan de bitcoin kunnen verkopen. Het is dus logisch dat [gedaagde] heeft begrepen dat hij de bitcoin mocht gebruiken voor de aankoop van andere cryptomunten.
4.4.
[eiseres] hoopte met haar investering fors rendement te behalen en [gedaagde] heeft het door hem ontwikkelde algoritme bij haar aangeprezen. Maar iedereen die wel eens investeert, weet dat investeren niet alleen positief, maar ook negatief kan uitpakken. Dat heeft [eiseres] ook toegegeven, hoewel ze op de zitting zei groot vertrouwen te hebben gehad in [gedaagde] ’s algoritme. [gedaagde] zegt dat de inleg van [eiseres] is verdampt. Er rust geen plicht op hem om haar daarvoor schadeloos te stellen.
4.5.
In een e-mailbericht heeft [gedaagde] aan [eiseres] geschreven dat zij eigenaar bleef van de bitcoin toen zij die naar hem overmaakte, en dat de bitcoin geen gift was. Daarmee heeft [gedaagde] klaarblijkelijk bedoeld dat zij recht zou hebben op eventuele opbrengsten door het gebruik van haar bitcoin behaald. De keerzijde daarvan is dat [eiseres] haar eigen verlies moet dragen.
4.6.
Mogelijk heeft [eiseres] er wel recht op dat [gedaagde] inzage geeft in het verloop van de investeringen met behulp van de bitcoin. Dat hangt er ook van af of [eiseres] zelf al die tijd inzage had in het verloop van de investeringen of niet. Volgens [gedaagde] kon [eiseres] steeds de stand van zaken inzien; volgens [eiseres] was dat niet het geval. [gedaagde] heeft ook gezegd dat het afleggen van rekening en verantwoording vanwege bepaalde omstandigheden lastig zal zijn. Omdat [eiseres] in deze zaak niet eist dat [gedaagde] rekening en verantwoording aflegt, hoeft de voorzieningenrechter hierover niet te oordelen. Als [eiseres] wil dat [gedaagde] alsnog rekening en verantwoording aflegt, moet zij daarvoor aankloppen bij de bodemrechter.
4.7.
Omdat [eiseres] ongelijk krijgt, veroordeelt de voorzieningenrechter haar om de proceskosten van [gedaagde] te betalen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] om binnen veertien dagen na vandaag de proceskosten van [gedaagde] aan [gedaagde] te betalen, die worden begroot op € 1.325,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 309,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat [eiseres] de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is als zij deze kosten niet op tijd betaalt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2021.
hvd