ECLI:NL:RBDHA:2021:15217

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
AWB 20/2427
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese eiseres wegens onvoldoende bewijs van identiteit en familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in het beroep van een Eritrese eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L. Verheijen, had verzocht om verblijf bij haar gestelde pleegvader, die eerder een verblijfsvergunning asiel had verkregen. De aanvraag van eiseres werd echter afgewezen omdat zij haar identiteit niet had aangetoond met officiële documenten, en ook niet met indicatieve documenten. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terecht geen bewijsnood aannam voor de identiteit van eiseres en haar biologische ouders. De rechtbank concludeerde dat de doopakte en verklaringen van eiseres en haar pleegvader onvoldoende waren om de identiteit en familierechtelijke relatie aannemelijk te maken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke identificatie in nareiszaken en de noodzaak voor substantiële bewijsvoering van de identiteit van minderjarige vreemdelingen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/2427

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Verheijen).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis afgewezen.
Bij besluit van 25 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voor eiseres is ook verschenen [referent] (referent). Als tolk is S.B. Aniania verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Griffierecht
1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het te betalen griffierecht. De rechtbank ziet in het overgelegde formulier aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eiseres hoeft daarom geen griffierecht te betalen.

Inleiding

2. Eiseres stelt te zijn geboren op [2007] en van Eritrese nationaliteit te zijn. Eiseres beoogt verblijf bij referent, haar gestelde pleegvader. Aan referent is op 29 november 2017 een verblijfsvergunning asiel verleend. Hij heeft vervolgens om nareis verzocht voor zijn echtgenote, vier kinderen en voor eiseres, zijn gestelde pleegkind. Aan de echtgenote en vier kinderen van referent is een mvv in het kader van nareis verleend. De mvv voor nareis van eiseres is geweigerd.
Bestreden besluit
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat eiseres haar identiteit niet aangetoond heeft door een officieel identiteitsdocument. Zij heeft haar identiteit ook niet aannemelijk gemaakt door indicatieve documenten. De identiteit van de biologische ouders van eiseres en hun familierechtelijke relatie met eiseres zijn ook niet aannemelijk gemaakt door officiële of substantieel indicatieve documenten. Eiseres heeft een Soedanese doopakte overgelegd. Deze is door verweerder voorgelegd aan Bureau Documenten, maar volgens Bureau Documenten is deze doopakte niet te beoordelen. Ook de gestelde vermissing van de biologische ouders van eiseres is niet aannemelijk gemaakt. Verweerder neemt geen bewijsnood aan voor het niet aannemelijk maken van de identiteit van eiseres, haar biologische ouders en hun familierechtelijke relatie. Verweerder ziet daarom geen aanleiding om nader onderzoek te verrichten.
Toetsingskader
4. Verweerder hanteert bij de beoordeling van nareisaanvragen een vaste gedragslijn die is opgenomen in Werkinstructie 2020/13. [1] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft deze gedragslijn in overeenstemming geacht met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. [2] Daarnaast heeft de ABRvS op 16 september 2019 [3] geoordeeld dat de gedragslijn in overeenstemming is met het uiteengezette algemene beoordelingskader in nareiszaken in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 maart 2019 (arrest E). [4] Volgens de gedragslijn betrekt verweerder, ongeacht de vraag of sprake is van bewijsnood aan de zijde van de vreemdeling, ook andere bewijsmiddelen dan officiële documenten bij de beoordeling of een (Eritrese) vreemdeling de door hem of haar gestelde identiteit en familierechtelijke relatie aannemelijk heeft gemaakt. Deze documenten kunnen verweerder aanleiding geven om de desbetreffende vreemdeling aanvullend onderzoek aan te bieden. Hiervoor is in de eerste plaats vereist dat de onofficiële documenten die de vreemdeling over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, substantieel bewijs zijn. In de tweede plaats is vereist dat die vreemdeling, als hij geen officiële documenten heeft overgelegd om zijn identiteit aan te tonen en stelt dat hij geen officiële identiteitsdocumenten kan overleggen, dit met een op de persoon toegespitste verklaring aannemelijk maakt óf substantieel bewijs van zijn identiteit in de vorm van één of meer onofficiële identiteitsdocumenten overlegt. Verweerder biedt echter geen aanvullend onderzoek aan als een contra-indicatie van toepassing is.
Identiteit van eiseres
5. Eiseres voert aan dat zij niet in het bezit is van een officieel identiteitsdocument en dat zij hiervoor in bewijsnood verkeert. Er zijn voor eiseres geen mogelijkheden om een identiteitskaart te verkrijgen. Zij verwijst naar het Algemeen Ambtsbericht inzake Eritrea van februari 2017. Verweerder heeft hier onvoldoende rekening mee gehouden. Eiseres heeft ook een Soedanese doopakte overgelegd, die als indicatief document bij de beoordeling van haar identiteit betrokken had moeten worden. In beroep heeft eiseres daarnaast drie schoolrapporten overgelegd. Verder heeft eiseres haar identiteit alleen aannemelijk kunnen maken met verklaringen. Eiseres stelt dat verweerder in strijd handelt met het arrest E. door de gegeven verklaringen onvoldoende mee te wegen in de beoordeling.
6. De rechtbank overweegt dat verweerder bewijsnood heeft aangenomen voor het niet kunnen overleggen van officiële identiteitsdocumenten. Verweerder heeft geen bewijsnood aangenomen voor het aannemelijk maken van de identiteit van eiseres op basis van indicatieve documenten. Bij de beoordeling van de identiteit van eiseres heeft verweerder de Soedanese doopakte, als indicatief document, en de verklaringen van eiseres en referent betrokken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan de doopakte niet de waarde heeft hoeven toekennen die eiseres daaraan toekent, omdat het geen identificerend document is. Daarnaast staat op de doopakte een andere geboortedatum dan de geboortedatum die referent heeft genoemd in zijn gehoor in de asielprocedure. De verklaring van referent dat hij zich heeft vergist in de geboortedatum van eiseres, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden voor deze tegenstrijdigheid. Ook staat er op de doopakte een doopnaam die niet te herleiden is tot de naam van eiseres. De drie schoolrapporten zijn pas in beroep overgelegd, waardoor verweerder daar geen rekening mee heeft kunnen houden bij het nemen van het bestreden besluit. Overigens staan op deze rapporten weer andere geboortedata. Verweerder heeft ook deze stukken niet overtuigend hoeven achten. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met het arrest E. Verweerder heeft ook de verklaringen meegewogen in zijn beoordeling en heeft gemotiveerd aangegeven waarom daaraan, in combinatie met de summiere stukken, niet de door eiseres gewenste waarde aan kan worden gehecht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte aan eiseres tegengeworpen dat zij haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
Nader onderzoek
7. Eiseres voert verder aan dat verweerder ten onrechte geen nader onderzoek heeft verricht. Verweerder had in de doopakte aanleiding had moeten zien om nader onderzoek te verrichten. Daarnaast volgt uit het beleid van verweerder dat hij nader onderzoek verricht als de identiteit van de ouder van een minderjarig kind niet kan worden vastgesteld en aannemelijk is gemaakt dat het minderjarige kind – als gevolg van afwijzing van zijn aanvraag – in schrijnende omstandigheden alleen achterblijft in het land van herkomst of een derde land. [5] Verweerder heeft in dit geval ten onrechte geen nader onderzoek geboden, omdat eiseres alleen achter is gebleven in Eritrea.
8. De rechtbank overweegt dat om de identiteit van een minderjarig kind aannemelijk te achten, ook de identiteit van de biologische ouders duidelijk moet zijn. Referent en eiseres hebben verklaard dat haar biologische ouders vermist zijn en hebben daarom geen stukken overgelegd die zien op de identiteit van haar biologische ouders. Verweerder heeft in dat kader geen bewijsnood aangenomen.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet gehouden was om nader onderzoek aan te bieden. Hoewel verweerder bewijsnood heeft aangenomen ten aanzien van het aantonen van de identiteit van eiseres met officiële identiteitsdocumenten, heeft verweerder ten aanzien van de identiteit van haar biologische ouders en hun familierechtelijke relatie geen bewijsnood hoeven aan te nemen. De doopakte en de enkele verklaring dat de biologische ouders van eiseres vermist zijn, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden om bewijsnood aan te nemen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat een nader onderzoek mogelijk de identiteit van eiseres vast kunnen stellen, maar dat dit er niet toe kan leiden dat de identiteit van haar biologische ouders en hun familierechtelijke relatie vast komt te staan. [6] Verder heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in schrijnende omstandigheden alleen is achtergebleven in Eritrea. Op de zitting heeft referent in dat verband verklaard dat eiseres door een buurvrouw tijdelijk is opgevangen in ieder geval totdat duidelijk wordt dat eiseres naar Nederland kan komen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Belang van het kind

10. Eiseres heeft aangevoerd dat haar belangen als minderjarig kind hadden moeten worden betrokken bij de beoordeling. Verweerder heeft dit ten onrechte nagelaten.
11. De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie van de ABRvS volgt dat er voldoende duidelijkheid moet bestaan over de identiteit van het minderjarige kind en de gestelde (pleeg)ouders en hun onderlinge familierelatie, voordat kan worden toegekomen aan een afweging van de belangen van een minderjarig kind. [7] Anders is niet vast te stellen wat de belangen van het kind zijn. Omdat in dit geval niet voldoende duidelijkheid bestaat over de identiteit van eiseres en de gestelde (pleeg)ouders en hun onderlinge familierelatie, slaagt de beroepsgrond niet.
Pleegsituatie
12. Omdat eiseres haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat hij niet toekomt aan een beoordeling van de pleegsituatie. Deze beroepsgrond behoeft daarom geen bespreking.
Hoorplicht
13. Eiseres heeft ten slotte naar voren gebracht dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. De rechtbank overweegt hierover dat het uitgangspunt is dat de bezwaarmaker in bezwaar moet worden gehoord. Als uitzondering hierop kan verweerder bij een kennelijk ongegrond bezwaar afzien van het horen. [8] Daarvan is sprake als - aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang met wat eerder door de bezwaarmaker is aangevoerd en met de motivering van het primaire besluit - naar objectieve maatstaven bezien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een ander besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor, omdat eiseres met het bezwaarschrift haar identiteit, de identiteit van haar biologische ouders en hun familierechtelijke relatie niet aannemelijk heeft gemaakt en ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij hiervoor in bewijsnood verkeert. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Dit was voorheen Werkinstructie 2018/20.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1508.
4.ECLI:EU:C:2019:192.
5.Paragraaf C2/4.1.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
6.Werkinstructie 2018/20, paragraaf 3.4.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 4 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:25, en 16 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3147.
8.Artikel 7:3, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.