ECLI:NL:RBDHA:2021:1521

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
AWB 20/6768
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging van Eritrese broers en zussen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen aan vier Eritrese broers en zussen. De eisers, die de broers en zussen zijn van een referent die in Nederland een asielvergunning heeft, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 25 augustus 2020, waarin hun bezwaar tegen de mvv-weigering opnieuw ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft eerder, op 5 augustus 2020, een vergelijkbaar besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe belangenafweging te maken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de referent ten tijde van de aanvraag minderjarig was, maar dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van zijn meerderjarigheid. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eisers geen rechten kunnen ontlenen aan de gezinsherenigingsrichtlijn, omdat zij niet tot de kring van gerechtigden behoren. De rechtbank heeft ook overwogen dat de belangenafweging van verweerder, die rekening hield met het belang van de Nederlandse staat bij een restrictief toelatingsbeleid, niet onterecht was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen positieve verplichting bestaat om de eisers toe te laten voor gezinshereniging met de referent.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6768

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam 1], V-nummer: [V-nummer 1], eiseres 1, en

[Naam 2], V-nummer: [V-nummer 2], eiseres 2, en
[Naam 3], V-nummer: [V-nummer 3], eiser 1, en
[Naam 4], V-nummer: [V-nummer 4], eiser 2
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. J.W. van de Wege),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: drs. B.H. Wezeman en mr. N.H.T. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de weigering om hen een mvv [1] te verlenen opnieuw ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2020. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens was aanwezig de heer [Naam 5] (referent). Als tolk is verschenen T. Tzegai. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.H.T. Jansen.

Overwegingen

1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 1], [geboortedatum 2], [geboortedatum 3] en [geboortedatum 4] en bezitten de Eritrese nationaliteit. Zij zijn de broers en zussen van referent. Hun ouders zijn overleden.
2. Aan referent is op 15 mei 2017 een asielvergunning is verleend. Vervolgens heeft hij op 31 mei 2017 verzocht om overkomst van eisers. Bij besluit van 15 januari 2020 is dat afgewezen. Verweerder heeft de identiteit van eisers en hun gestelde familierechtelijke relatie met referent aannemelijk geacht. Ook heeft verweerder aangenomen dat er tussen eisers en referent familieleven bestaat zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. [2] Verweerder heeft zich echter op het standpunt gesteld dat het belang van eisers bij het uitoefenen van gezinsleven met referent in Nederland niet opweegt tegen het belang van de Nederlandse staat bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Bij uitspraak van 5 augustus 2020 [3] heeft deze rechtbank en zittingsplaats dit besluit vernietigd.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eisers opnieuw ongegrond verklaard.
Gezinsherenigingsrichtlijn
3. Eisers voeren onder meer aan dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van de meerderjarigheid van referent. Weliswaar was hij ten tijde van het bestreden besluit meerderjarig, ten tijde van de aanvraag was hij minderjarig. Volgens eisers is het in strijd met artikel 10, derde lid, aanhef en onder b, van de Richtlijn [4] en met het arrest van het HvJ EU [5] van 12 april 2018 in de zaak
A. en S. tegen Nederland [6] om in dit geval uit te gaan van de meerderjarigheid van referent.
4. Gelet op deze beroepsgrond ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of eisers rechten ontlenen aan de Richtlijn. De omstandigheid dat deze vraag niet aan de orde is geweest in de uitspraak van 5 augustus 2020 belet de rechtbank niet om dit nu alsnog te beoordelen. Er is namelijk geen sprake van een uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen beroepsgrond zoals bedoeld in de
Brummen-jurisprudentie. [7]
5. Vaststaat dat eisers als broers en zussen van referent niet behoren tot de kring van gerechtigden genoemd in artikel 4 van de Richtlijn. Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Richtlijn is dit ook van betekenis voor gezinshereniging door vluchtelingen. Artikel 10, tweede lid, van de Richtlijn biedt lidstaten de mogelijkheid om gezinshereniging ook toe te staan aan andere dan de in artikel 4 genoemde gezinsleden. Specifiek voor alleenstaande minderjarige vluchtelingen is daarbij in artikel 10, derde lid, aanhef en onder b, van de Richtlijn nog voorzien in de mogelijkheid om gezinshereniging toe te staan aan een wettelijk voogd of andere gezinsleden indien de minderjarige geen ouders meer heeft of het onmogelijk is om deze te vinden. Nederland heeft ervoor gekozen om hiervan geen gebruik te maken. Gezinshereniging is beperkt tot het kerngezin. Daarbuiten wordt gezinshereniging toegestaan als artikel 8 van het EVRM hiertoe positief verplicht. [8]
6. Gelet hierop kunnen eisers geen rechten ontlenen aan de Richtlijn of aan het arrest
A. en S. tegen Nederlanddat over deze richtlijn gaat.
Belangenafweging
7. Daarnaast voeren eisers aan dat verweerder de belangenafweging ten onrechte niet alsnog in hun voordeel heeft laten uitvallen. Volgens eisers heeft verweerder niet voldoende gemotiveerd dat de meerderjarigheid en zelfstandigheid van referent nu van doorslaggevend belang zijn, anders dan in het besluit van 15 januari 2020. Ook heeft verweerder volgens eisers ten onrechte in hun nadeel meegewogen dat zij in de eerste plaats belang hebben bij het uitoefenen van gezinsleven met eiseres 1 omdat de vraag centraal staat of eisers bij referent in Nederland mogen verblijven.
8. Bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van gezinsleven moet een “fair balance” worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en zijn gezin enerzijds en het Nederlands algemeen belang bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. Bij die belangenafweging komt verweerder een zekere beoordelingsruimte toe, zodat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend moet zijn. Artikel 8 van het EVRM houdt voor een staat geen algemene verplichting in de keuze van domicilie van de leden van een gezin te eerbiedigen. Niettemin kan onder omstandigheden op grond van artikel 8 van het EVRM op verweerder een positieve verplichting rusten om een vreemdeling verblijf hier te lande toe te staan.
9. De rechtbank heeft in de uitspraak van 5 augustus 2020 overwogen dat verweerder bij zijn toets aan artikel 8 van het EVRM een nieuwe belangenafweging diende te maken, omdat de belangenafweging, zoals die was gebleken uit het bij die uitspraak vernietigde besluit voor een wezenlijk deel berustte op het onjuiste uitgangspunt dat eisers hun gezinsleven met referent in Ethiopië kunnen uitoefenen. De rechtbank stelt vast dat verweerder hier niet langer van uitgaat. Verder stelt de rechtbank vast dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken.
10. Daarbij heeft verweerder opnieuw in het nadeel van eisers betrokken dat het niet aannemelijk is dat referent en zijn gezinsleden binnen afzienbare tijd werk zullen hebben in Nederland, zodat het verblijf van eisers een zware belasting van de openbare kas zal vormen. Daarnaast heeft verweerder in het nadeel van eiser laten meewegen dat hij inmiddels 20 jaar oud is en zich zelfstandig staande houdt en niet langer meer afhankelijk is van de zorg van zijn oudste zus. Ten slotte heeft verweerder mee laten wegen dat het belang van eisers minderjarige broers om het gezinsleven uit te oefenen bij die oudste zus zwaarder weegt dan het belang van referent om gezinsleven te hebben met zijn broers in Nederland. Niet is gebleken dat de oudste zus niet langer meer bereid of in staat is om voor hen te zorgen.
11. De rechtbank heeft al in de uitspraak van 5 augustus 2020 overwogen dat verweerder het economisch belang van Nederland in het nadeel van eisers mag meewegen.
Verder is niet in geschil dat referent zich in Nederland zelfstandig staande houdt en dat hij niet in meer dan gebruikelijke mate afhankelijk is van eiseres 1, die ook meerderjarig is. Dit brengt met zich dat eiseres 1 niet in aanmerking komt voor de gevraagde mvv. Verweerder heeft zich vervolgens terecht de vraag gesteld of het in het belang is van eiseres 2, eiser 1 en eiser 2 om te worden gescheiden van hun oudere zus ten behoeve van verblijf bij referent. Nu evenmin in geschil is dat niet referent maar eiseres 1 na het overlijden van de ouders de verzorging van de overige eisers op zich heeft genomen, heeft verweerder deze vraag niet ten onrechte ontkennend beantwoord.
12. Verweerder heeft op grond hiervan kunnen oordelen dat er geen positieve verplichting bestaat om eisers toe te laten met het oog op gezinshereniging met referent. Eisers menen dat de belangenafweging van verweerder zich niet verhoudt tot die in het vernietigde besluit, omdat aan de nu als doorslaggevend beoordeelde elementen eerder geen doorslaggevend gewicht is toegekend. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Dat de relatieve weging van feiten en omstandigheden in het bestreden besluit afwijkt van die in het eerder vernietigde besluit, doet niet af aan de beoordeling van de huidige belangenafweging door verweerder.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2021.
De griffier is verhinderd om deze
uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Richtlijn 2003/86/EG.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie.
6.ECLI:EU:C:2018:248.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 6 augustus 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AI0801.
8.Nota van Toelichting bij het Besluit van 27 maart 2012 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000, (