2.2Vast staat dat de mannen niet in overtreding waren van het kennelijk aldaar
geldende alcoholverbod. Het blikje dat bij hen is aangetroffen, bevatte immers frisdrank.
Dat kan voor de verbalisanten dan ook geen reden zijn geweest om eiser staande te houden
en te vragen naar zijn identiteitsbewijs. Blijft over de verklaring van de verbalisanten dat zij een persoon zagen “die mogelijk leek op een persoon uit de briefing” en dat “vanuit de
briefing bleek dat die te maken had met het vervoeren van xtc pillen”. In het proces-verbaal
wordt echter niet nader gespecificeerd welke van deze drie personen mogelijk leek op de
persoon uit de briefing, wat het signalement was en op grond waarvan de betreffende
persoon voldeed aan dat signalement. Evenmin is een afzonderlijk proces-verbaal
voorhanden waarin dit wel nader is geconcretiseerd. Het is dan ook onvoldoende duidelijk
in welk kader en onder welke omstandigheden eiser is gevraagd zijn identiteitsbewijs te
tonen. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de controle op de identiteit van eiser
heeft plaatsgevonden in het kader van de uitoefening van de bevoegdheid neergelegd in
artikel 50, eerste lid, van de Vw. Aan de omstandigheid dat eiser met twee andere personen
op een bankje zat in het Westerpark in Amsterdam, kan naar het oordeel van de rechtbank
echter geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf als bedoeld in voornoemd artikel
worden ontleend. De beroepsgrond slaagt.
3. Ook eisers beroepsgrond dat hij op de verkeerde grondslag is opgehouden slaagt.
Eiser is opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw, maar verweerder heeft
op de zitting erkend dat hij had moeten worden opgehouden op grond van het derde lid van
dit artikel. Al tijdens dat strafrechtelijke traject voorafgaand aan de bewaring is immers
geconstateerd dat hij onder de door hem opgegeven naam [eiser] , geboren op
[geboortedatum] 1983, stond geregistreerd als ‘verwijderbaar’ in de systemen van de verweerder.
4. Eisers beroepsgrond dat ten onrechte geen gebruik is gemaakt van een beëdigde
tolk bij het gehoor voorafgaand aan de bewaring slaagt eveneens. Op grond van artikel 28,
eerste lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: Wbtv) maakt verweerder in het
vreemdelingenrecht uitsluitend gebruik van beëdigde tolken en vertalers. Op grond van het
derde lid kan daarvan kan worden afgeweken indien wegens vereiste spoed geen beëdigde
of vertaler tijdig beschikbaar is of indien het register voor de desbetreffende bron- of
doeltaal dan wel bron- of doeltalen geen ingeschrevene bevat.
Anders dan door verweerder in het proces-verbaal van overname en ophouding is vermeld is
wel degelijk een beëdigde tolk Pulaar opgenomen in het register voor beëdigde tolken en
vertalers. Verweerder heeft in strijd met artikel 28, vierde lid, van de Wbtv onvoldoende
toegelicht waarom van deze tolk op dat moment geen gebruik kon worden gemaakt. Er is
daarom sprake van een motiveringsgebrek.
5. Volgens vaste rechtspraakmaken de hierboven genoemde gebreken de bewaring
niet direct onrechtmatig, tenzij de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding
staan tot de ernst van het gebreken en de daardoor geschonden belangen.
6. De rechtbank is van oordeel dat die belangenafweging vanwege de opeenstapeling
van gebreken uitvalt in het voordeel van eiser nu hij, met name door de onterechte
staandehouding, daadwerkelijk in zijn belangen is geschaad. Het door verweerder gestelde
belang bij overdracht van eiser aan Italië weegt daar niet tegen op.
7. Het beroep is reeds hierom gegrond. De overige beroepsgronden behoeven daarom
geen verdere bespreking. De maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen
daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring
met ingang van 17 september 2021.
8. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van
de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat
toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen
voor 18 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 1 x € 130,- (verblijf politiecel) en 17 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.830,-.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze
kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door
een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen
van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 748,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet
verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.