ECLI:NL:RBDHA:2021:15147

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
SGR 20/6726
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor beveiligingswerkzaamheden onthouden op basis van betrouwbaarheidseisen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk beroep van eiser tegen het besluit van de korpschef van de politie. Eiser had een aanvraag ingediend voor toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten, maar deze toestemming werd geweigerd op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr). De korpschef baseerde zijn besluit op de verdenking van eiser van bedreiging en mishandeling van zijn partner, zoals blijkt uit processen-verbaal van de politie. Eiser voerde aan dat hij zelf slachtoffer was van mishandeling door zijn partner en dat hij enkel had gehandeld uit zelfverdediging. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 december 2021, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde alsook de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank overwoog dat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat eiser onvoldoende betrouwbaar was om als beveiliger te werken. De rechtbank benadrukte dat aan medewerkers in de beveiligingsbranche hogere eisen worden gesteld op het gebied van betrouwbaarheid en integriteit. De rechtbank oordeelde dat de feiten en verklaringen van de partner van eiser voldoende waren om te concluderen dat eiser de grenzen van het betamelijke had overschreden. De rechtbank concludeerde dat het algemeen belang van betrouwbare veiligheidszorg zwaarder woog dan de belangen van eiser. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6726

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en

de korpschef van de politie, verweerder

(gemachtigde: mr. F.H.G. Frielink).

Procesverloop

In het besluit van 3 april 2020 (primair besluit) heeft verweerder zijn toestemming als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden door eiser bij een onderneming onthouden.
In het besluit van 16 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 10 december 2019 heeft een onderneming een aanvraag ingediend voor het door eiser laten verrichten van werkzaamheden in de beveiligingsbranche. Verweerder heeft deze toestemming onthouden, omdat eiser wordt verdacht van bedreiging en mishandeling van zijn partner. Dit blijkt uit de processen-verbaal van 9 september 2019 en 11 januari 2014. Verweerder heeft deze processen-verbaal aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd en geconcludeerd dat eiser niet langer beschikt over de vereiste betrouwbaarheid om beveiligingswerkzaamheden uit te voeren.
2. In het proces-verbaal van 9 september 2019 staat onder meer vermeld dat de politie is gebeld door de partner van eiser nadat er een ruzie had plaatsgevonden in hun woning. De politieagenten die ter plaatse waren, hebben geconstateerd dat de partner van eiser rode wangen en een bloedneus had van het over en weer slaan. Bovendien was de zoon van eiser zichtbaar aangedaan en heeft tegen hem gezegd dat het niet goed is om te slaan.
3. In het proces-verbaal van aangifte van 11 januari 2014 heeft de partner van eiser verklaard dat zij in de periode van 2007 tot en met 2014 is mishandeld, bedreigd en vernederd door eiser. Ook is haar zoon, die destijds 2,5 jaar oud was, hardhandig vastgepakt en uitgescholden door eiser. In dezelfde periode hebben verschillende mensen gezien dat de partner van eiser blauwe plekken en krassen in haar gezicht had.
Wat zijn de regels?
4. Voordat iemand te werk kan worden gesteld bij een beveiligingsorganisatie heeft hij toestemming nodig van verweerder. [1] Deze toestemming wordt geweigerd als de persoon niet beschikt over de bekwaamheid en de betrouwbaarheid die nodig is voor het te verrichten werk. [2] Als zich na het verlenen van de toestemming omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan verweerder de toestemming eerder niet zou hebben verleend dan kan verweerder de toestemming intrekken. [3]
Uit paragraaf 3.3 van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (de beleidsregels) volgt dat verweerder de toestemming om als beveiliger te werken niet zal verlenen indien bij het onderzoek van de betrouwbaarheid blijkt van andere omtrent de aanvrager bekende feiten (b). Dit zal met name -maar niet uitsluitend- het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Daarbij kunnen tegen betrokkene opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking (of bedenking) bestaat.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser voert aan dat hij sinds 2010 onder druk is gezet door zijn partner. Zij heeft hem uitgebuit, mishandeld en bedreigd. Eiser voelt zich genoodzaakt om zijn partner te gehoorzamen, omdat zij er anders voor zal zorgen dat hij wordt teruggestuurd naar Marokko. Tijdens de fysieke confrontatie heeft hij enkel gehandeld uit zelfverdediging. Er zijn geen bewijsstukken overlegd waaruit blijkt dat eiser zijn partner heeft mishandeld dan wel bedreigd. Verweerder kan niet zomaar uitgaan van hetgeen door zijn partner is verklaard. Verder heeft eiser in 2019 de opleiding beveiliger succesvol afgerond. Sindsdien heeft hij bij verschillende bedrijven gewerkt, altijd goed gefunctioneerd en heeft nog nooit een strafbaar feit begaan. Om deze reden moet de belangenafweging in zijn voordeel uitwerken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Zoals uit vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter blijkt, mogen aan medewerkers in de beveiligingsbranche, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat verweerder als beoordelingsmaatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven moet zijn. [4] Wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde, zoals neergelegd in artikel 3.3, onder b, van de beleidsregels, zal verweerder de toestemming om als beveiliger te mogen werken onthouden.
Ernstige aantasting van de rechtsorde?
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser onvoldoende betrouwbaar is. Daarbij heeft verweerder mogen uitgaan van de juistheid van het op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eiser de grenzen van het betamelijke overschreed door fysiek de confrontatie met zijn partner aan te gaan en haar in het gezicht te slaan. Verweerder is van oordeel dat eiser zich juist als beveiliger ook in geval van agressie van de zijde van zijn partner had moeten beheersen en niet de fysieke confrontatie met haar aan had moeten gaan. Op grond van deze feiten is het aannemelijk geworden dat eiser heeft laten zien dat hij onder omstandigheden rechtsregels naast zich neerlegt waarvan de overtreding, in dit geval de mishandeling, kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Deze registraties staan haaks op wat van eiser als beveiliger- als verlengstuk van de politie- mag worden verwacht, namelijk dat hij zich professioneel opstelt en de-escalerend optreedt, ook in privé tijd. Dat eiser zelf ook zou zijn geslagen, onderdrukt en bedreigd, is gezien de uitvoerigheid en gedetailleerdheid van de verklaringen van zijn partner, onvoldoende om aan te nemen dat de geregistreerde feiten en verklaringen onjuist zijn. Het feit dat aangeefster het verklaarde in het proces-verbaal van 9 september 2019 niet heeft teruggenomen, kan eiser ook niet baten. Anders dan eiser stelt, leidt ook het gegeven dat hij tot op heden niet is veroordeeld voor een strafbaar feit niet tot een ander oordeel. De bevoegdheid van verweerder om de betrouwbaarheid te beoordelen staat immers los van een eventuele uitkomst van een strafrechtelijke procedure.
Belangenafweging
8. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat het algemeen belang van een betrouwbare veiligheidszorg in dit geval zwaarder dient te wegen dan de belangen van eiser. Het goede functioneren en de financiële gevolgen zijn door verweerder meegewogen, maar daaraan hoefde geen doorslaggevend gewicht te worden toegekend, nu aan de betrouwbaarheid van beveiligingsmedewerkers strenge eisen mogen worden gesteld. De belangen van eiser zijn niet zodanig bijzonder dat moet worden afgezien van het intrekken van de toestemming. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de beroepsgronden niet slagen.
9.
Het beroep is ongegrond.
10.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 7, eerste lid, van de Wpbr.
2.Artikel 7, vierde lid, van de Wpbr.
3.Artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2019, (ECLI:NL:RVS:2019:1871).