ECLI:NL:RBDHA:2021:15146

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
NL21.1721
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. K.P.E. van Tulden, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M.A.M. Janssen, heeft de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen, met als reden dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 16 februari 2021 is eiser, samen met zijn gemachtigde, niet verschenen. De rechtbank heeft overwogen dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling is genomen omdat de Franse autoriteiten hebben ingestemd met de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft aangevoerd dat zijn asielverzoek in Frankrijk niet zorgvuldig is behandeld en dat hij bij terugkeer naar Frankrijk gevaar loopt op (in)direct réfoulement, omdat hij geen toegang zou hebben tot opvang of andere voorzieningen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van structurele gebreken in het Franse asiel- en opvangsysteem. Eiser heeft in Frankrijk een asielaanvraag kunnen indienen en deze is in behandeling genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Frankrijk, op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag op zich heeft genomen. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat zijn situatie in Frankrijk zo ernstig is dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing zou zijn.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en kan binnen een week na bekendmaking worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Locatie Amersfoort
Bestuursrecht zaaknummer: NL21.1721
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. K.P.E. van Tulden), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.1722, plaatsgevonden op 16 februari 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Franse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser voert aan dat Frankrijk zijn asielverzoek niet zorgvuldig heeft behandeld. Zijn asielverzoek is afgewezen en hij heeft vervolgens geen adequate rechtsbijstand gehad en uiteindelijk te horen gekregen dat hij Frankrijk moest verlaten. Bij terugkeer loopt hij dus gevaar op (in)direct réfoulement. Eiser voert verder aan dat hij bij terugkeer naar Frankrijk geen toegang tot opvang of andere voorzieningen zal krijgen en op straat terecht zal komen, omdat hij eerder een negatieve beslissing heeft gekregen. Frankrijk voldoet dan ook niet aan
zijn verdragsverplichtingen en daarom kan niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Verder is het voor eiser niet mogelijk is om zich tot de (hogere) autoriteiten te wenden, omdat hij vanwege zijn situatie in Frankrijk waarbij hij geen opvang krijgt, geen toegang heeft tot deze autoriteiten.
3. De rechtbank overweegt als volgt. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aan te tonen dat dit in zijn geval niet mag. Eiser is hier niet in geslaagd.
4. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit volgt dat sprake is van structurele gebreken in het Franse asiel- en opvangsysteem. Eiser heeft in Frankrijk een asielaanvraag in kunnen dienen. Uit zijn verklaringen blijkt dat deze asielaanvraag in behandeling is genomen en dat hij hier ook een beslissing op heeft gekregen. Eiser heeft in het gehoor niet verklaard, en ook verder niet gesteld en onderbouwd, dat hij geen adequate rechtsbijstand heeft gehad of dat de behandeling van zijn asielverzoek onzorgvuldig is geweest. Verder garandeert Frankrijk met het claimakkoord dat ook een nieuwe asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld aan dezelfde criteria als in Nederland en in lijn met de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. De garantie van de lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van réfoulement zal zijn. Dat sprake is van indirect réfoulement omdat eiser vreest dat hij naar zijn land van herkomst zal worden teruggestuurd, volgt de rechtbank dan ook
niet. Verder heeft eiser verklaard dat hij geld heeft gekregen voor opvang in Frankrijk. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer niet wederom opvang zal krijgen. Indien hij geen opvang meer zal krijgen omdat sprake is van een opvolgende asielaanvraag, is dat niet zonder meer in strijd met de richtlijnen. Indien eiser van mening is dat Frankrijk wel in strijd met de richtlijnen handelt, is het aan hem om daarover te klagen bij de Franse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij geen toegang heeft tot deze autoriteiten of dat klagen bij voorbaat onmogelijk of zinloos zou zijn.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
22 februari 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. J.J. Catsburg T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.