ECLI:NL:RBDHA:2021:15075

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
7 januari 2022
Zaaknummer
NL21.1058
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verweerder niet gehouden tot horen van eiser bij opvolgende aanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 16 februari 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser voerde aan dat hij gehoord had moeten worden, omdat er nieuwe feiten waren die niet bekend waren in de vorige procedure. Hij overhandigde een proces-verbaal van aangifte van de Luxemburgse politie, waarin doodsbedreigingen door een Nigeriaanse maffiaorganisatie werden vermeld. De rechtbank overwoog echter dat verweerder op grond van het Vreemdelingenbesluit niet verplicht was om eiser te horen, aangezien er geen nieuwe feiten waren die de behandeling van de asielaanvraag rechtvaardigden.

De rechtbank concludeerde dat de eerdere asielaanvraag van eiser, die ook niet in behandeling was genomen, op dezelfde gronden was afgewezen. Eiser had niet aangetoond dat Duitsland geen veilig land was voor hem om een opvolgende asielaanvraag in te dienen. De rechtbank oordeelde dat de Duitse autoriteiten in het verleden wel degelijk hadden opgetreden op basis van aangiften van eiser en dat er geen systematische gebreken in het Duitse asiel- en opvangsysteem waren aangetoond. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Locatie Amersfoort
Bestuursrecht zaaknummer: NL21.1058
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. G.E. Jans), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.1059, plaatsgevonden op 16 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Duitse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser voert allereerst aan dat hij in het kader van een zorgvuldige procedure gehoord had moeten worden, ondanks dat hij een opvolgende aanvraag heeft gedaan. Er zijn namelijk nieuwe gebeurtenissen die nog niet bekend waren in de vorige Dublinprocedure. Eiser heeft bij zijn opvolgende asielaanvraag een proces-verbaal van aangifte van de Luxemburgse politie over doodsbedreigingen in Duitsland overgelegd. Daaruit blijkt dat hij erg bang is voor de Nigeriaanse maffiaorganisatie [maffiaorganisatie] in Duitsland. Door de bedreiging kan hij niet zonder gevaar naar Duitsland terugkeren. Bij het gehoor had eiser
aan kunnen geven waarom hij in Duitsland geen bescherming kan krijgen of waarom niet van hem verwacht kan worden dat hij om bescherming vraagt.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van artikel 3.118b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit kan afzien van het horen van een vreemdeling bij een opvolgende asielaanvraag indien verweerder de kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen die nodig is voor het kunnen nemen van de beschikking, kan vergaren zonder verhoor. Eiser heeft in 2019 al een asielaanvraag ingediend en verweerder heeft deze aanvraag toen niet in behandeling genomen omdat Duitsland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de asielaanvraag. Bij zijn opvolgende aanvraag heeft eiser, ten opzichte van deze eerdere procedure, geen nieuwe feiten en omstandigheden kenbaar gemaakt die van belang zijn voor de huidige Dublinprocedure. De reden waarom eiser zegt niet terug te kunnen naar Duitsland is in essentie niet anders dan de reden die in de eerste Dublinprocedure aan de orde was. Eiser heeft verder, naar aanleiding van de nieuwe bedreiging, geen contact met de Duitse autoriteiten gehad, zodat daarin geen nieuw feit of andere omstandigheid ligt waarover verweerder eiser behoorde te horen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verweerder van het horen van eiser af heeft mogen zien.
4. Eiser voert verder aan dat bescherming tegen de Nigeriaanse maffiaorganisatie [maffiaorganisatie] in Duitsland niet mogelijk is. Tegen dit soort organisaties valt vrijwel geen bescherming te bieden, zeker niet omdat eiser een uitgeprocedeerde asielzoeker is. Een bendelid heeft hem in Duitsland weten te vinden en eiser heeft via Whatsapp doodsbedreigingen ontvangen. Bovendien blijkt uit de stukken van de vorige procedure dat eiser in Duitsland al eerder naar de politie is gegaan en deze zijn belager, die ook tot een Nigeriaanse criminele organisatie behoorde, weer heeft vrijgelaten. De angst van eiser was zo groot dat er zelfs sprake was van suïcidedreiging. Duitsland is om bovengenoemde redenen geen veilig land om een eventuele opvolgende asielaanvraag in te dienen. Eiser twijfelt verder aan de juridische mogelijkheid om een opvolgende asielaanvraag in te dienen in Duitsland en verwijst daarvoor naar het AIDA-rapport over Duitsland, update 2019. Volgens pagina 60 van dit rapport wordt uitzetting niet opgeschort, waardoor er vrees is voor indirect refoulement. Bovendien blijkt uit het rapport niet dat het later (te laat) melden van de nieuwe asielgronden verschoonbaar is hetgeen in Nederland wel het geval is. Daarnaast loopt eiser het risico geen opvang meer te krijgen nu zijn asielaanvraag is afgewezen. Met betrekking tot de medische zorg die eiser nodig heeft geldt dat Duitsland geen optie is omdat eiser daar niet veilig kan verblijven voor een opvolgende asielaanvraag.
5. De rechtbank overweegt dat verweerder ten opzichte van Duitsland in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet mag. Eiser is hier niet in geslaagd.
6. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit volgt dat sprake is van systematische gebreken in het Duitse asiel- en opvangsysteem. Eiser heeft een asielaanvraag in kunnen dienen, die vervolgens in behandeling is genomen en waar hij ook een beslissing op heeft gekregen. Duitsland garandeert met het claimakkoord dat ook een nieuwe asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld aan dezelfde criteria als in Nederland en in lijn met de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. De garantie van de lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van réfoulement zal zijn. Dat sprake is van indirect réfoulement
omdat eiser vreest dat hij naar zijn land van herkomst zal worden teruggestuurd, volgt de rechtbank dan ook niet. Uit het AIDA-rapport blijkt niet dat een opvolgende asielaanvraag niet in behandeling zal worden genomen. In dat rapport staat ook dat uitzetting over het algemeen niet plaats vindt zolang het asielverzoek nog in behandeling is. Dat het later melden van nieuwe asielgronden niet verschoonbaar is, volgt ook niet uit het rapport.
Verder overweegt de rechtbank dat wanneer eiser geen opvang meer zou krijgen, omdat zijn eerdere asielaanvraag is afgewezen, dit niet in strijd is met de richtlijnen. Tot slot heeft eiser niet onderbouwd dat hij in Duitsland geen medische zorg kan krijgen. Indien eiser toch meent dat Duitsland in strijd met de internationale richtlijnen handelt, is het aan hem om hierover in Duitsland te klagen. Gesteld noch gebleken is dat klagen voor eiser onmogelijk of zinloos is.
7. Verder overweegt de rechtbank dat eiser niet heeft onderbouwd dat de Duitse autoriteiten hem niet zouden kunnen beschermen tegen de maffiaorganisatie [maffiaorganisatie]. Uit de verklaringen van eiser blijkt dat de Duitse autoriteiten bij een eerdere aangifte van eiser tegen iemand van een criminele organisatie, hebben opgetreden. Dat deze persoon vervolgens ook weer is vrijgelaten doet er niet aan af dat de Duitse autoriteiten handelen en bescherming bieden indien eiser hierom verzoekt. Gesteld noch gebleken is dat eiser niet opnieuw aangifte zou kunnen doen. Eiser heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat Duitsland geen veilig land is om opnieuw een asielaanvraag in te dienen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
19 februari 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. J.J. Catsburg T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.