ECLI:NL:RBDHA:2021:15075
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verweerder niet gehouden tot horen van eiser bij opvolgende aanvraag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 16 februari 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser voerde aan dat hij gehoord had moeten worden, omdat er nieuwe feiten waren die niet bekend waren in de vorige procedure. Hij overhandigde een proces-verbaal van aangifte van de Luxemburgse politie, waarin doodsbedreigingen door een Nigeriaanse maffiaorganisatie werden vermeld. De rechtbank overwoog echter dat verweerder op grond van het Vreemdelingenbesluit niet verplicht was om eiser te horen, aangezien er geen nieuwe feiten waren die de behandeling van de asielaanvraag rechtvaardigden.
De rechtbank concludeerde dat de eerdere asielaanvraag van eiser, die ook niet in behandeling was genomen, op dezelfde gronden was afgewezen. Eiser had niet aangetoond dat Duitsland geen veilig land was voor hem om een opvolgende asielaanvraag in te dienen. De rechtbank oordeelde dat de Duitse autoriteiten in het verleden wel degelijk hadden opgetreden op basis van aangiften van eiser en dat er geen systematische gebreken in het Duitse asiel- en opvangsysteem waren aangetoond. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.