ECLI:NL:RBDHA:2021:15047

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
NL21.719
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. G.J. Dijkman, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 15 januari 2021 de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Tijdens de zitting op 25 januari 2021 heeft eiser aangevoerd dat er onduidelijkheid bestaat over het tijdstip van uitreiking van de maatregel, aangezien de elektronische handtekening om 14:42 uur was gezet, terwijl de maatregel om 16:00 uur zou zijn opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de elektronische handtekening correct was geplaatst en dat de maatregel op de voorgeschreven wijze was uitgereikt. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de rechtbank zouden doen twijfelen aan de geldigheid van de maatregel.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en er een significant risico was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft betwist dat hij Nederland op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en heeft niet voldaan aan de verplichtingen van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren en heeft het beroep ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding is eveneens afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.719
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V nummer] (gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer A. Biada. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Elektronische handtekening
1. Eiser voert aan dat niet duidelijk is of de maatregel van bewaring is uitgereikt en zo ja, hoe laat dit is gebeurd. De elektronische handtekening is namelijk om 14:42 uur gezet, terwijl de maatregel om 16:00 uur is opgelegd en onmiddellijk zou zijn uitgereikt. Dit verschil in tijd is niet verklaarbaar en maakt dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de maatregel daadwerkelijk aan eiser is uitgereikt. Eiser verwijst hierbij naar de afdelingsuitspraak van 12 juli 2018.1
2. De rechtbank stelt ter zitting vast dat de elektronische handtekening om 14:42 uur is gezet door de maatregel te openen in een pdf-viewer en op de handtekening te klikken. Verweerder betwist dit ook verder niet.
3. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de maatregel niet op de voorgeschreven wijze is uitgereikt. Een rechtsgeldige maatregel van bewaring komt ingevolge artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) pas tot stand als deze is gedagtekend, ondertekend en met redenen is omkleed. Het beroep van eiser op de afdelingsuitspraak van 12 juli 2018 gaat niet op, omdat het in die zaak ging om een maatregel die zonder handtekening was uitgereikt. Daarnaast wordt in diezelfde uitspraak uitgelegd waarom de handtekening op een maatregel van bewaring soms op een eerder tijdstip wordt gezet dan op het tijdstip van uitreiking. Het is namelijk mogelijk dat de maatregel en het proces-verbaal van het gehoor direct na terugkeer op de Brigade worden opgesteld. Vervolgens wordt met het plaatsen van de elektronische handtekening de procedure afgesloten. Daarna wordt een print van de maatregel gemaakt en keert de betreffende medewerker van de KMar terug naar het detentiecentrum om aldaar de - ondertekende - maatregel aan de vreemdeling uit te reiken.2 Dit kan dus het verschil in het tijdstip van ondertekening en uitreiking verklaren. Ook acht de rechtbank van belang dat eiser verder geen andere argumenten naar voren heeft gebracht waaruit blijkt dat de maatregel niet is uitgereikt of op een ander tijdstip is uitgereikt dan aangegeven. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden3 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden4 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser alle bewaringsgronden betwist behalve de gronden onder 3b en 4a. Gelet daarop staat in ieder geval vast dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is ingereisd en zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden. In dit kader acht de rechtbank van belang dat eiser met de trein is ingereisd zonder in het bezit te zijn van een geldig reisdocument. Hieruit valt het vermoeden af te leiden dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Daarnaast heeft eiser zich bij binnenkomst niet onmiddellijk gemeld bij de korpschef en heeft daarmee dus niet voldaan aan artikel 4.39 van het Vb. Een
2 ABRvS, 12 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2278, r.o. 4.2.
3 Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
4 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
Dublinclaimant kan vanwege een significant risico op onderduiken, in bewaring worden gesteld als er sprake is van twee gronden, waarvan tenminste één zware grond.5 De zware grond onder 3b en de lichte grond onder 4a zijn dus voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze twee gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen en de overige bewaringsgronden bespreekt de rechtbank daarom niet. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
5 Artikel 5.1b, tweede lid, van het Vb.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 januari 2021

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.