ECLI:NL:RBDHA:2021:15026

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
C/09/622216 / KGRK 21-1474
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan feitelijke grondslag en misbruik van wrakingsinstrument

Op 23 december 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoeker en verzoekster. Het verzoek tot wraking was ingediend tegen mr. M. Nijenhuis, rechter in deze rechtbank. De wrakingskamer heeft het verzoek afgewezen, omdat het verzoek feitelijke grondslag mist en bovendien is gegrond op een procedurele beslissing die geen grond voor wraking kan vormen. De verzoekers hebben aangevoerd dat de rechter onrechtmatig heeft gehandeld door de zaken van verzoekers te voegen en dat de rechter de comparitie zonder hun aanwezigheid wil laten doorgaan. De wrakingskamer oordeelt dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar brengen. De rechter heeft in zijn reactie op het wrakingsverzoek toegelicht dat de zaken om praktische redenen op één zitting zijn geplaatst, wat de wrakingsgrond van verzoekers ondermijnt. Daarnaast is het van belang dat een wrakingsverzoek tijdig wordt ingediend, wat in dit geval niet is gebeurd. De wrakingskamer concludeert dat het wrakingsverzoek misbruik van het wrakingsinstrument inhoudt, en bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2021/86
zaak- /rekestnummer: C/09/622216 / KG RK 21-1474
Beslissing van 23 december 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker sub 1] ,
kantoorhoudende te [plaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
handelende voor zichzelf en als gemachtigde van:
[verzoekster sub 2]
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. M. Nijenhuis,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbenden in deze procedure zijn:
[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] ,
bijgestaan door [gemachtigde belanghebbenden] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 6 december 2021 en
- de schriftelijke reactie van de rechter van 7 december 2021.
1.2.
Verzoeker en verzoekster (hierna gezamenlijk ook: verzoekers) zijn bij brief van de griffier van 15 december 2021 opgeroepen voor de zitting van de wrakingskamer van 20 december 2021 om 11.00 uur. Deze brief is op 15 december 2021 per gewone post en per e-mail aan verzoeker verzonden. Per e-mail van 19 december 2021 om 23.18 uur heeft verzoeker bericht dat hij in verband met de kerstvakantie afwezig is van 15 december 2021 tot en met 6 januari 2021 (bedoeld zal zijn: 2022) en heeft hij verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden en een nieuwe zittingsdatum te bepalen. De wrakingskamer heeft dit aanhoudingsverzoek niet gehonoreerd, omdat uit het aanhoudingsverzoek niet blijkt dat verzoeker absoluut verhinderd is en daarom geen klemmende reden bestaat voor aanhouding van de zaak. Deze beslissing is bij e-mail van 20 december 2021 om 09.40 uur aan verzoeker medegedeeld.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- [belanghebbende 2] , bijgestaan door [gemachtigde belanghebbenden] .
De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.
2. Het wrakingsverzoek
2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaken met nummers 9169886 en 9153600. De zaak met nummer 9169886 heeft verzoeker in persoon aanhangig gemaakt tegen de belanghebbenden. De zaak met nummer 9163600 heeft verzoekster (met verzoeker als haar gemachtigde) aanhangig gemaakt tegen de belanghebbenden.
2.2.
In de hoofdzaken is op 21 juli 2021 een mondelinge behandeling gelast. Naar aanleiding van een verzoek daartoe van verzoeker is die mondelinge behandeling in beide zaken aangehouden en is aan de hand van de verhinderdata van partijen een nieuwe mondelinge behandeling bepaald op 27 september 2021. Ook van deze mondelinge behandeling heeft verzoeker aanhouding gevraagd. Dit tweede aanhoudingsverzoek is ook gehonoreerd en de mondelinge behandeling is vervolgens met inachtneming van de verhinderdata van partijen bepaald op 6 december 2021. Dit is bij brief van 7 oktober 2021 aan verzoeker medegedeeld. Bij faxbericht van 1 december 2021 heeft verzoeker wederom gevraagd om aanhouding van de mondelinge behandeling, omdat verzoekster als gevolg van een nieuwe baan geen vrij kon krijgen en verzoeker in het buitenland is en vreest in verband met zijn gezondheidssituatie, coronabeperkingen en de quarantaineplicht niet tijdig terug te kunnen reizen. In reactie hierop heeft de griffier aan verzoeker bericht dat de mondelinge behandeling alleen zal worden aangehouden als verzoeker uiterlijk 6 december 2021 vóór 09.00 uur een positieve PCR-testuitslag aan de rechtbank overlegt. In reactie hierop heeft verzoeker laten weten dat hij geen corona heeft, waarna aan verzoeker is bericht dat de zitting doorgang zal vinden. Vervolgens heeft verzoeker in beide zaken het wrakingsverzoek ingediend.
2.3.
Verzoekers hebben blijkens het schriftelijke verzoek aan hun verzoek ten grondslag gelegd dat de zaken van verzoekers door de rechter onrechtmatig zijn gevoegd en dat de rechter de comparitie door wil laten gaan zonder de aanwezigheid van verzoekers en (daardoor) zonder hoor en wederhoor toe te passen.
2.4.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
De rechter heeft in zijn reactie op het wrakingsverzoek toegelicht dat de zaken van verzoekers niet zijn gevoegd, maar dat de beide zaken uit praktische overwegingen (beide zaken betreffen dezelfde gedaagde partijen en verzoeker is in de zaak van verzoekster haar gemachtigde) op één zitting zijn geplaatst. Gelet op deze toelichting van de rechter mist de wrakingsgrond dat de zaken van verzoekers onrechtmatig zijn gevoegd feitelijke grondslag en kan deze niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden. Daar komt bovendien nog bij dat een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan, onder andere om onnodige vertraging van de rechtsgang te voorkomen. Verzoekers zijn al sinds de oproep voor de eerste mondelinge behandeling ermee bekend dat de zaken op één zitting zijn geplaatst en hadden derhalve deze wrakingsgrond reeds veel eerder aan de wrakingskamer voor moeten en kunnen leggen. Ook dit leidt er toe dat het wrakingsverzoek niet op deze grond kan worden toegewezen.
3.3.
Voor zover het wrakingsverzoek is gegrond op de afwijzing van het verzoek om aanhouding overweegt de wrakingskamer dat dit een procedurele beslissing betreft.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een dergelijke beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Volledigheidshalve overweegt de wrakingskamer dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich er ook tegen verzet dat de motivering van een procedurele beslissing grond kan vormen voor wraking. Dat is alleen anders als de motivering van die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Daarvan is hier geen sprake. Ook voor zover het wrakingsverzoek is gebaseerd op de beslissing om het aanhoudingsverzoek niet te honoreren, is het dus niet toewijsbaar.
3.4.
Het verzoek tot aanhouding van de zitting van verzoekers is door de rechter niet gehonoreerd. Door indiening van het wrakingsverzoek hebben verzoekers alsnog bewerkstelligd dat de zitting werd uitgesteld, ondanks de andersluidende beslissing van de rechter. Gezien het moment van indienen van het wrakingsverzoek en de aangevoerde wrakingsgronden oordeelt de wrakingskamer dat verzoekers het middel van wraking alleen hebben gebruikt om de procedure te vertragen. Daarmee is sprake van misbruik van het wrakingsinstrument. De wrakingskamer bepaalt om die reden dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling wordt genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat de behandeling van de onder 2.1 vermelde procedures worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in de onder 2.1 genoemde procedures niet in behandeling zullen worden genomen;
4.4.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
  • verzoekers;
  • de belanghebbenden;
  • de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.A. van Steen, S.M. Krans en J.C. Sluymer, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I. Diephuis-Timmer en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2021.
de griffier bij afwezigheid van de voorzitter is deze
beslissing ondertekend door mr. S.M. Krans
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.