ECLI:NL:RBDHA:2021:1500
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een verzoek om aansluitende zorgmachtiging tot het verlenen van verplichte zorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een aansluitende zorgmachtiging, ingediend door de officier van justitie. Het verzoek was gebaseerd op artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en betrof een betrokkene, geboren in 1980, die op dat moment in een zorginstelling verbleef. De rechtbank ontving het verzoekschrift op 20 januari 2021, vergezeld van diverse bijlagen, waaronder medische verklaringen en een zorgplan. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 februari 2021 werd de zaak aangehouden om de advocaat in de gelegenheid te stellen aanvullende stukken te ontvangen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er eerder, op 20 november 2020, een voorlopige zorgmachtiging was verleend, die geldig was tot 20 februari 2021. De behandelend arts had echter verklaard dat een gedwongen opname niet doelmatig was en dat het inzetten van dwangmedicatie buitenproportioneel zou zijn. Gezien deze bevindingen heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen grond was voor het toewijzen van het verzoek om een aansluitende machtiging tot het verlenen van verplichte zorg. De rechtbank heeft het verzoek dan ook afgewezen.
De beschikking is gegeven door rechter J.C. van den Dries, bijgestaan door griffier F.A.M. Vreeswijk, en is uitgesproken tijdens een openbare zitting. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 22 februari 2021. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.