ECLI:NL:RBDHA:2021:15

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2021
Publicatiedatum
4 januari 2021
Zaaknummer
09/767315-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van voormalig bestuurder van Doopsgezinde Gemeente voor verduistering van aanzienlijke bedragen

Op 5 januari 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een voormalig bestuurder van de Doopsgezinde Gemeente en verwante stichtingen, die werd beschuldigd van grootschalige verduistering. De verdachte, geboren in 1956, was verantwoordelijk voor het financieel beheer van de betrokken stichtingen en heeft in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2013 aanzienlijke geldbedragen verduisterd, in totaal meer dan 857.000 euro. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op verschillende data, waarbij de officier van justitie mr. F.A. Kuipers en de verdediging door mr. S.W.M. Stevens werden vertegenwoordigd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als penningmeester en voorzitter van de stichtingen geldbedragen heeft onttrokken voor persoonlijke uitgaven, waaronder hotelovernachtingen en andere privébetalingen. De verdachte heeft erkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering, maar heeft betoogd dat niet alle bedragen die hem ten laste zijn gelegd, als onrechtmatig kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte in zijn hoedanigheid van penningmeester en voorzitter van de stichtingen, zonder toestemming, geldbedragen heeft verduisterd.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, en heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor een deel van de tenlastelegging dat betrekking had op verjaring. De benadeelde partijen, waaronder de betrokken stichtingen, zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, omdat deze al eerder door de civiele rechter waren behandeld. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/767315-14
Datum uitspraak: 5 januari 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1956 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 4 december 2019 (regie), 15 december 2020 (inhoudelijk) en 22 december 2020 (sluiting).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. Kuipers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.W.M. Stevens naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2013 te Voorburg (gemeente Leidschendam-Voorburg) en/of ’s-Gravenhage en/of elders in Nederland (telkens)
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer
geldbedrag(en) van (totaal) EUR 857.653,22, althans enig geldbedrag, geheel of
ten dele toebehorend aan [naam stichting 1] en/of
[naam kerkgenootschap] en/of [naam stichting 2] ,
althans aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks na de/het weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn bereik te hebben gebracht door middel van een valse sleutel
en/of
opzettelijk een of meer geldbedrag(en) van (totaal) EUR 857.653,22, althans enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorend aan [naam stichting 1] en/of [naam kerkgenootschap] en/of [naam stichting 2] , althans een ander of anderen dan aan verdachte en dat hij anders dan door misdrijf, te weten als penningmeester en/of voorzitter en derhalve (al dan niet) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking en/of beroep en/of tegen geldelijke vergoeding en/of als beheerder van een stichting onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend,
immers heeft verdachte met één of meer pinpas(sen) en/of creditcard(s) welke pinpas(sen) en/of creditcard(s) hij als (voormalig) penningmeester en/of voorzitter tot zijn beschikking had van
[naam stichting 1] van de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] (telkens) een of meer geldbedrag(en) van (totaal) EUR 178.359,50, althans enig geldbedrag (p. 3920)
en/of
[naam kerkgenootschap] van de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 2] en/of de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 3] (telkens) een of meer geldbedrag(en) van (totaal) EUR 367.414,25, althans enig geldbedrag (p. 3909)
en/of
[naam stichting 2] van de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 4] (telkens) een of meer geldbedrag(en) van (totaal) EUR 311.879,47, althans enig geldbedrag (p. 3937 en p. 3944)
(ten eigen bate) contant opgenomen en/of betalingen verricht en/of (ten onrechte) als ‘salaris’ uitbetaald.

3.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Door de raadsvrouw van de verdachte is bepleit dat het OM partieel niet-ontvankelijk is in de vervolging, omdat het onder het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde deels is verjaard.
De verdachte wordt onder het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde verweten dat hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2013 opzettelijk één of meer geldbedragen heeft verduisterd, die toebehoorden aan respectievelijk [naam stichting 1] , [naam kerkgenootschap] en [naam stichting 2] . De verdachte wordt verweten dat hij de geldbedragen heeft verduisterd in zijn hoedanigheid van penningmeester en/of voorzitter en derhalve (al dan niet) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking en/of beroep en/of tegen geldelijke vergoeding en/of als beheerder van een stichting. Gelet op de bewoordingen van het tenlastegelegde is deze toegesneden op de artikelen 321, 322 en 323 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Ingevolge artikel 70, eerste lid, aanhef en onder 2 Sr verjaart het recht tot strafvervolging ten aanzien van misdrijven waarop een gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld, in zes jaren. Ingevolge artikel 70, eerste lid, aanhef en onder 3 Sr verjaart het recht tot strafvervolging ten aanzien van misdrijven waarop een tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld, in twaalf jaren. Gelet op de maximale op te leggen gevangenisstraf voor verduistering (artikel 321 Sr) van drie jaren geldt daarvoor een verjaringstermijn van zes jaren. Ten aanzien van de gekwalificeerde varianten van verduistering, zoals neergelegd in de artikelen 322 en 323 Sr, geldt een verjaringstermijn van twaalf jaren.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat geen van de hoedanigheden genoemd in de artikelen 322 en 323 Sr die in de tenlastelegging zijn opgenomen, bewezen kunnen worden voor zover deze betrekking hebben op de werkzaamheden van de verdachte voor [naam kerkgenootschap] (zie ook onder 4.3.6.1). Dat betekent dat de strafverzwarende omstandigheden zoals opgenomen in genoemde artikelen niet van toepassing zijn als het gaat om [naam kerkgenootschap] en daarvoor dus moet worden uitgegaan van een verjaringstermijn van zes jaren.
Ingevolge artikel 72 Sr wordt de verjaring gestuit door een daad van vervolging. Op 6 december 2017 is een brief van de officier van justitie aan de verdachte betekend, waarin de officier van justitie meedeelt dat de verdachte vervolgd zal worden voor – onder meer en voor zover hier van belang – verduistering van geldbedragen van [naam kerkgenootschap] in de periode 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2013. Dat betekent dat de verjaring is gestuit op 6 december 2017. Gelet op de toepasselijke verjaringstermijn van zes jaren is het recht tot strafvervolging komen te vervallen door verjaring ten aanzien van handelingen met betrekking tot [naam kerkgenootschap] die zijn verricht vóór 6 december 2011.
Gelet op het voorgaande zal de officier van justitie niet-ontvankelijk in de strafvervolging worden verklaard voor het onder het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde, voor zover dat betrekking heeft op [naam kerkgenootschap] in de periode vóór 6 december 2011.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de volgende bedragen:
  • ten aanzien van [naam stichting 1] is een bedrag van € 124.069,06 verduisterd;
  • ten aanzien van [naam kerkgenootschap] is een bedrag van € 282.112,45 verduisterd dan wel gestolen met een valse sleutel;
  • ten aanzien van [naam stichting 2] is een bedrag van € 311.165,61 verduisterd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van gekwalificeerde verduistering ex artikel 322, dan wel artikel 323 Sr, nu er sprake is van de in die artikelen genoemde strafverzwarende omstandigheden.
Op specifieke standpunten zal de rechtbank hierna, voor zover relevant, nader in gaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de cumulatief/alternatief tenlastegelegde diefstal met een valse sleutel en de tenlastegelegde concrete geldbedragen, zodat dient te worden volstaan met een bewezenverklaring van ‘enig geldbedrag’. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van gekwalificeerde verduistering ex artikel 322, dan wel artikel 323 Sr, zodat voor die strafverzwarende omstandigheden de verdachte dient te worden vrijgesproken.
Op specifieke standpunten zal de rechtbank hierna, voor zover relevant, nader in gaan.
4.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
[naam kerkgenootschap] is gevestigd in Den Haag en is een kerkgenootschap met bijbehorende activiteiten. [naam kerkgenootschap] is eigenaar van een kerkgebouw aan de [straatnaam] te Den Haag. Het bestuur van de [naam kerkgenootschap] wordt gevormd door de kerkenraad. [naam kerkgenootschap] heeft de stichting [naam stichting 1] opgericht. [naam stichting 1] kan worden beschouwd als een dochter van [naam kerkgenootschap] . [naam stichting 1] heeft onder meer ten doel ten behoeve van [naam kerkgenootschap] opbrengsten te genereren uit de verhuur van het kerkgebouw en het organiseren van culturele activiteiten. [naam kerkgenootschap] heeft een rekening-courant verhouding met [naam stichting 1] . Stichting [naam stichting 2] heeft als doel om met de ter beschikking staande financiële middelen bewoners van de [naam woongroep] een vermeerderd welzijn en eventueel financiële steun te bieden. [naam stichting 2] is financieel onafhankelijk van [naam kerkgenootschap] en [naam stichting 1] .
De verdachte was in de tenlastegelegde periode verantwoordelijk voor het doen van betalingen namens voornoemde rechtspersonen en beheerde in dat kader vier bankrekeningen, twee van [naam kerkgenootschap] , één van [naam stichting 1] en één van [naam stichting 2] . [2]
Rekeningnummer
Rechtspersoon
[bankrekeningnummer 2]
[naam kerkgenootschap]
[bankrekeningnummer 3]
[naam kerkgenootschap]
[bankrekeningnummer 1]
[naam stichting 1]
[bankrekeningnummer 4]
[naam stichting 2]
Op 28 mei 2013 hebben de kerkenraad van [naam kerkgenootschap] en het bestuur van [naam stichting 1] in hun gezamenlijke vergadering besloten een onderzoek in te stellen naar door hen geconstateerde grootschalige uitgaven door de verdachte, die het karakter van privébetalingen leken te hebben. Dit zag op het inventariseren van betalingen en geldstromen. Aan de hand van bankafschriften zijn de gestelde dubieuze pinopnames, overboekingen en overschrijvingen van de verdachte in kaart gebracht. In afwachting van de resultaten is [verdachte] vanaf 30 mei 2013 geschorst uit zijn bestuursfuncties.
4.3.1
[naam kerkgenootschap]
[aangever 1] en [aangever 2] hebben op 4 februari 2014 namens [naam kerkgenootschap] aangifte gedaan tegen de verdachte. De verdachte is op 1 april 2001 als penningmeester binnen [naam kerkgenootschap] aangesteld en heeft met ingang van 31 december 2009 zijn functie neergelegd. Er was geen contractuele arbeidsovereenkomst tussen de verdachte en [naam kerkgenootschap] . [3] In het reglement van [naam kerkgenootschap] is omschreven dat de penningmeester het geldelijk en huishoudelijk beheer heeft, dat deze een deugdelijke administratie bijhoudt, de jaarrekeningen en begrotingen opstelt en gemachtigd is tot het doen van uitgaven tot € 10.000,- voor zover deze in de begroting zijn goedgekeurd. De penningmeester is te allen tijde verplicht inzage te geven in de boeken, kas, bankrekeningen en overige waarden. [4] De functie van penningmeester is op 1 januari 2010 door de echtgenote en medeverdachte [naam medeverdachte] overgenomen. [5]
Uit onderzoek naar onttrekkingen van de [bankrekeningnummer 2] blijkt dat de verdachte geld heeft onttrokken van die rekening door onder andere privé-uitgaven te doen door middel van pinbetalingen ten laste van [naam kerkgenootschap] . Daarnaast bleek dat hij contant geld opnam en bedragen overboekte van [naam kerkgenootschap] naar zijn privérekening. [6] Uit onderzoek naar onttrekkingen van de [bankrekeningnummer 3] blijkt dat er vanaf die bankrekening betalingen plaats hebben gevonden naar twee bankrekeningnummers op naam van Int. Card Serv. B.V. Twee creditcardnummers die waren gekoppeld aan ICS stonden op naam van de verdachte. [7]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009 schuldig heeft gemaakt aan verduistering en voorts dat de verdachte zich in de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 juni 2013 schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van een valse sleutel, omdat de verdachte in die periode geen functie meer vervulde bij [naam kerkgenootschap] en derhalve nooit over een pinpas mocht beschikken.
Het oordeel van de rechtbank
Verduistering ex artikel 321 Sr
De verdachte heeft verklaard dat hij zich in grote lijnen in de beschuldiging van verduistering herkent. Hij heeft gaandeweg geld verduisterd. [8] Hij heeft privé contante opnames gedaan en hij heeft de chipknip privé gebruikt. Hotelverblijven waren altijd privé en hadden nooit betaald mogen worden met de bankpas van [naam kerkgenootschap] . [9] Tevens heeft hij met de pas van [naam kerkgenootschap] privébetalingen verricht bij de kapper en een kledingzaak. Hij had van niemand toestemming om dergelijke aankopen te doen met de bankpas van [naam kerkgenootschap] . Ook is er een aantal betalingen verricht met de bankpas van [naam kerkgenootschap] die deels zakelijk waren en deels privé. Hieronder vallen betalingen in supermarkten, restaurants, boekenwinkels, bloemenwinkels en de [naam bedrijf] . [10] Ook heeft hij eenmaal zijn lidmaatschap bij de [naam Club] betaald met de pas van [naam kerkgenootschap] . [11] Hij heeft voorts met het geld van de [bankrekeningnummer 3] van [naam kerkgenootschap] betalingen verricht op zijn privécreditcard ten gunste van zichzelf. [12]
Op basis van voornoemde verklaringen van de verdachte, de aangifte, in combinatie met de door die aangevers verstrekte afschriften, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de hoedanigheid van penningmeester geldbedragen heeft verduisterd van [naam kerkgenootschap] in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009.
Diefstal ex artikel 310 en 311 Sr
De verdachte heeft de hiervoor beschreven wederrechtelijke toe-eigeningen voortgezet toen hij het penningmeesterschap van [naam kerkgenootschap] had neergelegd. De rechtbank ziet zich daarmee voor de vraag gesteld of er in de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 juni 2013 sprake is geweest van diefstal door middel van een valse sleutel of verduistering. Diefstal is het onder zich brengen van enig goed met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Verduistering is wederrechtelijke toe-eigening van hetgeen men reeds, anders dan door misdrijf, onder zich heeft. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van verduistering en acht daarvoor het volgende van belang.
[naam medeverdachte] heeft verklaard dat onder andere zij en de verdachte de beschikking hadden over een bankpas van [naam kerkgenootschap] . De verdachte bleef na zijn penningmeesterschap namelijk aan als boekhouder. Dit is besproken met het toenmalige bestuur en met de bank. [13] De verdachte heeft verklaard dat hij rechtmatig over de bankpas beschikte en dat het bestuur hiervan op de hoogte was. [14] De raadsvrouw heeft ter terechtzitting een e-mail van 23 februari 2010 overgelegd, afkomstig van de [naam bank] , gericht aan de verdachte en [naam medeverdachte] . In deze e-mail wordt aangegeven dat internetbankieren voor de verdachte zal worden aangevraagd en dat een pas zal worden gegeven aan de verdachte na ontvangst van de handtekeningenkaart. De verdachte heeft vervolgens ook een pas ontvangen, uit welk gegeven de rechtbank afleidt dat het bestuur akkoord moet zijn gegaan met deze gang van zaken en dat de verdachte dus mocht beschikken over de bankpas. De verdachte mocht aldus beschikken over de geldbedragen op de bankrekening, zodat hij de geldbedragen anders dan door misdrijf onder zicht had. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet gesproken kan worden van het – door middel van een valse sleutel – onder zich brengen van enig goed met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, maar van verduistering.
De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van de cumulatief/alternatief tenlastegelegde diefstal door middel van een valse sleutel en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ook in de tenlastegelegde periode van 1 januari 2010 tot en met 30 juni 2013 geldbedragen heeft verduisterd van [naam kerkgenootschap] .
4.3.2
[naam stichting 1]
Verduistering ex artikel 321 Sr
[aangever 3] , [aangever 4] en [aangever 5] hebben op 4 februari 2014 namens [naam stichting 1] aangifte gedaan tegen de verdachte. De verdachte is sinds de datum van oprichting van [naam stichting 1] (18 september 2002) penningmeester. Deze functie heeft de verdachte vervuld tot en met 29 juli 2013. De verdachte was tot een bedrag van € 5.000,- zelfstandig bevoegd om van de bankrekening van [naam stichting 1] te betalen. [15] Hij werd voor zijn werkzaamheden niet betaald. [16]
Uit onderzoek naar onttrekkingen van de [bankrekeningnummer 1] bleek dat er onttrekkingen hadden plaatsvonden door onder meer betalingen aan de verdachte, betaalde facturen ten behoeve van de verdachte, opnames bij geldautomaten en pinbetalingen. [17]
De verdachte heeft ook ten aanzien van [naam stichting 1] verklaard geld te hebben verduisterd. [18] Hij had geen toestemming om voor zichzelf aankopen te doen met de bankpas van [naam stichting 1] . Hij heeft privébestellingen gedaan bij [naam bedrijf] ’ [19] en heeft hotelovernachtingen geboekt en betaald middels de bankpas van [naam stichting 1] . Ook is er een aantal betalingen verricht met de pas van [naam stichting 1] die deels zakelijk waren en deels privé. Hieronder vallen betalingen bij de [naam bedrijf] , boekenwinkel, supermarkt, slager, patisserie, restaurant, bloemenwinkel, [naam bedrijf] en kosten voor drank. [20] Tevens heeft hij valse facturen naar [naam stichting 2] gestuurd om contante privéopnames bij [naam stichting 1] te maskeren. [21]
Op basis van voornoemde verklaringen van de verdachte, de aangifte, in combinatie met de door [naam kerkgenootschap] verstrekte afschriften, stelt de rechtbank vast dat de verdachte geldbedragen in de hoedanigheid van penningmeester heeft verduisterd van [naam stichting 1] .
4.3.3
[naam stichting 2]
Verduistering ex artikel 321 Sr
[aangever 6] en [aangever 7] hebben op 4 februari 2014 namens [naam stichting 2] aangifte gedaan tegen de verdachte. De verdachte was van 1 juli 1993 tot en met 4 juli 2013 voorzitter van [naam stichting 2] . De functie van penningmeester werd vervuld door [aangever 7] . De verdachte was degene die over de bankpas en de gegevens voor het internetbankieren beschikte. De overige bestuursleden waren niet in het bezit van een bankpas. [22] Hij werd voor zijn werkzaamheden niet betaald. [23]
Uit onderzoek naar onttrekkingen vanaf de [bankrekeningnummer 4] blijkt dat onttrekkingen hebben plaatsgevonden door onder meer kasopnames, pinbetalingen, betalingen via de bank en creditcardbetalingen door de verdachte. [24]
Ten aanzien van [naam stichting 2] heeft de verdachte eveneens verklaard geld te hebben verduisterd. [25] Hij heeft privé bedragen opgenomen vanaf de rekening van [naam stichting 2] . Ook heeft hij pinbetalingen gedaan voor privéuitgaven, zoals hotelovernachtingen. [26] Verder is er een aantal betalingen verricht met de pas van [naam stichting 2] die deels zakelijk waren en deels privé. Hieronder vallen betalingen bij een restaurant, patisserie, bloemenwinkel, voor wijn, interieur en bij de [naam bedrijf] . [27] Tevens heeft hij geld van [naam stichting 2] ontnomen door zijn persoonlijke creditcard af te lossen bij [naam kerkgenootschap] . Ook heeft hij abonnementskosten van de telefoon van [naam medeverdachte] betaald vanaf de rekening van [naam stichting 2] . [28]
Op basis van voornoemde verklaringen van verdachte, de aangifte, in combinatie met de door [naam stichting 2] verstrekte afschriften, stelt de rechtbank vast dat de verdachte in de hoedanigheid van voorzitter geldbedragen heeft verduisterd van [naam stichting 2] .
4.3.4
Salarisbetalingen
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de salarisbetalingen niet als onrechtmatige onttrekkingen aan te merken zijn. De rechtbank volgt de raadsvrouw in dit verweer en overweegt als volgt. De verdachte heeft verklaard dat hij in de hoedanigheid van penningmeester geen salaris kreeg, maar dat toen twee werknemers van [naam stichting 1] vertrokken en hij diens werkzaamheden moest overnemen, er een afspraak is gemaakt over het uurtarief. In de loop der jaren is dit keurig uitbetaald. Dit is bekend geweest bij de leden van de kascommissie, zij zagen de loonafrekeningen tijdens de controle van de jaarstukken. De ALV van [naam kerkgenootschap] heeft de jaarstukken na een positief advies van de Financiële Commissie goedgekeurd en aan de penningmeester is telkens décharge verleend. Het salaris van de verdachte is in de administratie verwerkt, zonder dat dit klaarblijkelijk tot protest of bezwaar heeft geleid. Gelet op deze omstandigheden merkt de rechtbank de salarisbetalingen niet aan als onrechtmatige onttrekkingen en zal de verdachte van de geldbedragen die op dit salaris zien vrijspreken.
4.3.5 ‘
Geldbedragen’
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de precieze hoogte van de tenlastegelegde geldbedragen niet bewezen kan worden verklaard en dat haar cliënt daarvan partieel dient te worden vrijgesproken. Zij heeft dit als volgt onderbouwd. De verdachte heeft van verschillende bedragen aangegeven dat deze privé zijn aangewend. Deze bedragen zien op onttrekkingen van de rekeningen van zowel [naam kerkgenootschap] , als [naam stichting 1] en [naam stichting 2] . Hij heeft echter ook verklaard dat de door de aangevers genoemde bedragen, en daarmee de tenlastegelegde bedragen, hoger zijn dan de bedragen die hij privé heeft aangewend. Zo zijn bedragen die door aangevers in het bestand zijn meegenomen niet slechts privé onttrokken, maar ook deels ten bate gekomen van de rechtspersonen zoals cadeaus voor jubilea, verjaardagen of aftredende bestuursleden. Voorts is het bestand van de aangevers gebaseerd op de overgelegde papieren agenda’s. De verdachte hield naast deze agenda’s echter ook een eigen bestand bij waarin evenementen werden opgesomd, waardoor het voorkwam dat een evenement niet in de agenda stond, maar wel in het overzicht. Verder bestempelen de aangevers de kosten in het kader van ‘public relations’ als onterecht gemaakt. Cliënt heeft aangegeven dat het weliswaar juist is dat hij geen expliciete toestemming had voor deze uitgaven, maar dat de reden hiervan gelegen is in het feit dat hij hiervoor, gelet op hetgeen is opgenomen in de statuten, ook geen toestemming nodig had. Hij vertegenwoordigde bij wijze van PR de rechtspersonen en mocht dit ook doen. Tot slot is het onduidelijk waar de aangevers de grens hebben getrokken tussen rechtmatige en onrechtmatige uitgaven, omdat bepaalde uitgaven wel zijn meegenomen in de aangifte, maar andere soortgelijke uitgaven niet.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat enkel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte ‘geldbedragen’ heeft verduisterd en overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte is reeds in de civiele procedure veroordeeld tot betaling van € 194.849,05 aan [naam stichting 1] , € 149.994,42 aan [naam kerkgenootschap] en € 280.636,25 aan [naam stichting 2] . In deze procedure vormden de artikelen 6:162 en 2:9 BW het relevante beoordelingskader. Op de eisers rustte een stelplicht en bewijslast en op de gedaagde (i.c. de verdachte) rustte de plicht dit gemotiveerd te betwisten. Aan de hand daarvan heeft de rechtbank in de civiele procedure bovengenoemde bedragen vastgesteld. In deze strafzaak dient de rechtbank echter te beoordelen ten aanzien van welk bedrag wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte dit heeft verduisterd. De rechtbank is van oordeel dat van verschillende betalingen – die zijn meegenomen in het bestand van de aangevers – niet kan worden uitgesloten dat deze zijn verricht in het kader van een evenement in het kerkgebouw, een vergadering, een dienst et cetera. Verder is door het tijdsverloop niet meer per bedrag te achterhalen welke bedragen de verdachte privé heeft aangewend en welke ten gunste van de rechtspersonen zijn uitgegeven. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er geen exact benadelingsbedrag kan worden vastgesteld en de rechtbank zal de verdachte derhalve vrijspreken van de concreet tenlastegelegde geldbedragen en slechts de bewoordingen ‘geldbedragen’ bewezen verklaren.
4.3.6
Strafverzwarende omstandigheden
De rechtbank moet vervolgens beoordelen welke strafverzwarende omstandigheden ten aanzien van [naam kerkgenootschap] , [naam stichting 1] en [naam stichting 2] wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.3.6.1. [naam kerkgenootschap]
Uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking
Bij persoonlijke dienstbetrekking, zoals bedoeld in artikel 322 Sr, moet worden gedacht aan de verhouding van een ondergeschikte jegens zijn meerdere. De ondergeschikte dient het betreffende goed onder zich te hebben gekregen vanwege zijn functie van ondergeschikte. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van ondergeschiktheid van een penningmeester ten opzichte van een bestuur, aangezien de penningmeester deel uitmaakt van het bestuur. De rechtbank zal de verdachte daarom van dit tenlastegelegde onderdeel vrijspreken.
Uit hoofde van zijn beroep of tegen een geldelijke vergoeding
Bij beroep in de zin van artikel 322 Sr moet worden gedacht aan elke kostwinning, die geen ambt is. Dit betreft dus een geval waarin tegen betaling diensten worden verricht. Met betrekking tot de geldelijke vergoeding moet er een rechtstreeks verband bestaan tussen de vergoeding en het onder zich hebben. De verdachte kreeg voor zijn werkzaamheden als penningmeester niet betaald en volgens [naam kerkgenootschap] was er geen sprake van een functie tegen geldelijke vergoeding. De officier van justitie heeft ter terechtzitting betoogd dat uit een arrest van de Hoge Raad volgt dat het niet nodig is om betaald te worden om van een beroep te kunnen spreken en dat ook bestuurder van een rechtspersoon als beroep kan worden aangemerkt. De rechtbank stelt echter vast dat dit arrest niet ziet op verduistering, maar op ontzetting uit een beroep na een veroordeling voor oplichting en valsheid in geschrifte en derhalve niet gelijk te stellen is aan onderhavige zaak. De rechtbank zal de verdachte dan ook van dit tenlastegelegde onderdeel vrijspreken.
Als beheerder van een stichting
Wanneer iemand beheerder van een stichting is, wordt niet nader uitgewerkt in de wettekst. De rechtbank stelt vast dat uit het reglement van [naam kerkgenootschap] is af te leiden dat zij een geloofsgemeenschap is die haar fundament heeft in het evangelie van Jezus Christus. Ingevolge artikel 2:285 BW is een stichting een door een rechtshandeling in het leven geroepen rechtspersoon, welke geen leden kent en beoogt met behulp van een daartoe bestemd vermogen een in de statuten vermeld doel te verwezenlijken. Nu hiervan ten aanzien van [naam kerkgenootschap] geen sprake is, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte niet als beheerder van een
stichtingkan worden aangemerkt, zodat de verdachte ook van dit tenlastegelegde onderdeel zal worden vrijgesproken. Denkbaar is dat [naam kerkgenootschap] is aan te merken als een ‘instelling van weldadigheid’, maar dit is niet ten laste gelegd.
4.3.6.2. [naam stichting 1]
Uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, zijn beroep of tegen een geldelijke vergoeding
Ten aanzien van de hoedanigheden persoonlijke dienstbetrekking en/of beroep en/of tegen geldelijke vergoeding verwijst de rechtbank naar hetgeen zij eerder heeft overwogen ten aanzien van [naam kerkgenootschap] . Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de verdachte ook ten aanzien van [naam stichting 1] dient te worden vrijgesproken van deze tenlastegelegde onderdelen.
Als beheerder van een stichting
Ten aanzien van de hoedanigheid ‘beheerder van een stichting’ ligt dit anders. [naam stichting 1] is een stichting en beoogt met een daartoe bestemd vermogen een in de statuten vermeld doel te verwezenlijken, te weten het generen van opbrengsten uit de verhuur van het kerkgebouw en het organiseren van culturele activiteiten. De verdachte is in zijn hoedanigheid van penningmeester van [naam stichting 1] verantwoordelijk geweest voor het beheer van het geld. Hij was bevoegd namens [naam stichting 1] betalingen te verrichten met een daartoe aan hem verstrekte bankpas. De rechtbank is daarom van oordeel dat dit tenlastegelegde onderdeel wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3.6.3. [naam stichting 2]
Uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, zijn beroep of tegen een geldelijke vergoeding
Ook hier verwijst de rechtbank ten aanzien van de hoedanigheden persoonlijke dienstbetrekking en/of beroep en/of tegen geldelijke vergoeding naar hetgeen zij eerder heeft overwogen ten aanzien van [naam kerkgenootschap] . Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de verdachte ook ten aanzien van [naam stichting 1] dient te worden vrijgesproken van deze tenlastegelegde onderdelen.
Als beheerder van een stichting
Ten aanzien van de hoedanigheid ‘beheerder van een stichting’ ligt dit, evenals bij [naam stichting 1] , anders. [naam stichting 2] is een stichting en beoogt met haar vermogen bewoners van de [naam woongroep] een vermeerderd welzijn en eventueel financiële steun te bieden. De verdachte was voorzitter en was daarnaast bevoegd namens [naam stichting 2] betalingen te verrichten met een daartoe aan hem verstrekte bankpas. De rechtbank is daarom van oordeel dat dit tenlastegelegde onderdeel wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.4.
Eindconclusie
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2013 geldbedragen heeft verduisterd van [naam kerkgenootschap] , [naam stichting 1] en [naam stichting 2] , waarbij ten aanzien van deze twee laatste geldt dat hij dat heeft gedaan als beheerder van een stichting.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat :
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2013 in Nederland telkens
opzettelijk geldbedragen, toebehorend aan [naam stichting 1] of [naam kerkgenootschap] of [naam stichting 2] ,
diehij anders dan door misdrijf,
(te weten als penningmeester en/of voorzitter en/of als beheerder van een stichting
)onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend,
immers heeft verdachte met pinpassen en creditcards
,welke pinpassen en creditcards hij als (voormalig) penningmeester of voorzitter tot zijn beschikking had van
[naam stichting 1] van de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] telkens geldbedragen
en
[naam kerkgenootschap] van de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 2] en/of de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 3] telkens geldbedragen
en
[naam stichting 2] van de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 4] telkens geldbedragen
ten eigen bate contant opgenomen en/of betalingen verricht.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

8.De strafoplegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat aan de verdachte geen (lange) onvoorwaardelijke, maar een forse voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd met, indien de rechtbank dat nodig acht, bijzondere voorwaarden, zoals reclasseringstoezicht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de strafbare feiten
De verdachte heeft zich gedurende ruim zeven jaar schuldig gemaakt aan het plegen van (gekwalificeerde) verduistering. Hij heeft als penningmeester van [naam kerkgenootschap] en [naam stichting 1] en als voorzitter van [naam stichting 2] aanzienlijke bedragen van elk van deze rechtspersonen zonder toestemming voor eigen gebruik aangewend, voor zaken als levensmiddelen, bloemen, catering, restaurantbezoeken en zelfs hotelovernachtingen. De verdachte genoot het vertrouwen van alle personen betrokken bij deze rechtspersonen, waaronder de personen die deel uitmaakten van de besturen van deze rechtspersonen. Dit onvoorwaardelijk in de verdachte gestelde vertrouwen heeft ertoe bijgedragen dat hij gedurende een lange tijd heeft kunnen doorgaan met zijn kwalijke handelingen, waarbij hij zich heeft laten leiden door zijn eigen geldelijk gewin en zich niet heeft bekommerd om degenen aan wie het geld toebehoorde (te komen). Het is bijzonder kwalijk dat de verdachte keer op keer geldbedragen heeft verduisterd, waarbij hij steeds verder is gegaan en niets heeft gedaan om zijn kwalijke handelingen te (doen) stoppen. Pas toen de aangevers hem doorhadden is zijn kwalijke gedrag gestopt.
De straf
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder meer passend. Het volgen van het pleidooi om verdachte geen gevangenisstraf meer te laten ondergaan zou geen recht doen aan de ernst van de feiten. In de bijzondere omstandigheden van deze zaak ziet de rechtbank echter aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie geëist. Daartoe acht de rechtbank het volgende van belang.
Strafverminderende omstandigheden
De rechtbank is niet gekomen tot bewezenverklaring van de door de officier van justitie tenlastegelegde geldbedragen. Wel gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte aanzienlijke bedragen heeft verduisterd, maar de rechtbank schat deze lager in dan de officier van justitie. Hierbij is ook van belang dat een deel van de geldbedragen betreffende [naam kerkgenootschap] niet kon worden bewezen vanwege de geconstateerde verjaring.
Verder is van belang dat de verdachte vrijwel direct nadat de zaak aan het licht kwam zijn medewerking heeft verleend aan het onderzoek en heeft hij inmiddels een groot deel van de ten onrechte toegeëigende bedragen terugbetaald.
De verdachte heeft ter terechtzitting getoond het laakbare van zijn handelen in te zien en heeft spijt betuigd. Deze strafzaak heeft voor de verdachte reeds grote consequenties gehad in zijn persoonlijk leven en voor zijn gezin, onder meer ook door de media-aandacht die er voor de zaak is geweest. De rechtbank houdt daarnaast rekening met het feit dat de verdachte kampt met een slechte gezondheid en reeds 64 jaar oud is.
Ten slotte houdt de rechtbank rekening met een overschrijding van de redelijke termijn, zoals genoemd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Uitgangspunt is dat de behandeling van een strafzaak dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf, die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De termijn is in dit geval gaan lopen op de dag waarop de verdachte door de politie is gehoord over het tenlastegelegde feit, te weten op 22 juni 2016. Dit houdt in dat sprake is van een flinke overschrijding van tweeëneenhalf jaar. Bij haar beslissing heeft de rechtbank ten slotte kennis genomen van het strafblad van d.d. 17 november 2020 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. Voor de oplegging van bijzondere voorwaarden ziet de rechtbank geen aanleiding.
Conclusie
De rechtbank acht, alles afwegende een gevangenisstraf van twaalf maanden waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden. De rechtbank merkt daarbij op dat zij in beginsel als onvoorwaardelijke gevangenisstraf een duur van zes maanden passend en geboden achtte in deze zaak, maar dat zij deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn heeft gematigd tot de duur van vier maanden.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[naam stichting 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 66.568,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade en betreft het door de verdachte van de benadeelde ontvreemde bedrag van € 185.051,00, zoals vastgesteld door de civiele rechter, verminderd met het reeds door de verdachte vergoede bedrag van € 118.483,00.
[naam stichting 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 96.716,11, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade en betreft het door verdachte van de benadeelde ontvreemde bedrag van € 194.849,05, zoals vastgesteld door de civiele rechter, verminderd met de reeds door de verdachte vergoede bedragen van € 8.370 en € 69.583,77 en het onverschuldigd aan [naam stichting 2] betaalde bedrag van € 20.179,17.
[naam kerkgenootschap] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 184.782,55, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade en betreft het door de verdachte van de benadeelde ontvreemde bedrag van € 430.630,67, zoals vastgesteld door de civiele rechter, verminderd met de reeds door de verdachte vergoede bedragen van € 19.632 en € 43.698,76, het onverschuldigd aan [naam stichting 2] betaalde bedrag van € 44.234,84 en het door de verzekering vergoede bedrag van € 25.000.
Ter terechtzitting hebben de vertegenwoordigers van de benadeelde partijen hun vordering nader toegelicht. Daarbij hebben zij verklaard dat de vorderingen zijn ingediend met het oog op de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, opdat de incasso door de Staat wordt overgenomen.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte aansprakelijk is voor de door de benadeelden geleden materiële schade, omdat het bewezenverklaarde feit deze schade heeft veroorzaakt.
De officier van justitie hanteert daarbij een andere berekening dan de benadeelden. Zij komt voor [naam stichting 2] tot een toe te wijzen schadebedrag van (ook) € 66.568,00 voor [naam stichting 1] tot een bedrag van € 25.936,12 en voor [naam kerkgenootschap] tot een bedrag van € 149.546,85, een en ander steeds vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, reeds omdat de vorderingen kort voor de zitting zijn ingediend en te complex zijn. Daarnaast heeft de verdediging betoogd dat in de stukken voor [naam stichting 2] en [naam kerkgenootschap] een machtiging ontbreekt, zodat niet duidelijk is of de vorderingen namens deze rechtspersonen zijn ingediend. Tevens heeft de verdediging betoogd dat op de vorderingen reeds onherroepelijk is beslist door de civiele rechter, zodat de benadeelden geen belang hebben bij hun vorderingen.
De raadsvrouw heeft verzocht om af te zien van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vordering tot schadevergoeding
Naar het oordeel van de rechtbank is ter terechtzitting genoegzaam vast komen te staan dat de vorderingen zijn ingediend door daartoe bevoegde en gemachtigde personen. De indiening van de vorderingen kort vóór de terechtzitting is ongelukkig en vermijdbaar, maar heeft aan een zorgvuldige beoordeling ervan niet in de weg gestaan. In zoverre zijn de vorderingen ontvankelijk.
Niettemin zal de rechtbank de benadeelden niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen. Bij onherroepelijk geworden vonnis van 7 oktober 2015 heeft de civiele rechter de verdachte veroordeeld tot (onder meer) betaling van de door de benadeelde gevorderde bedragen. De benadeelden hebben derhalve een titel voor het verhaal van hun vorderingen. Voor een nieuwe beoordeling van dezelfde vorderingen bestaat geen ruimte. Naar de indruk van de rechtbank is dit oordeel geen verrassing voor de benadeelden, die immers hebben aangegeven de vordering met name te hebben ingediend met het oog op oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelden dienen te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank vooralsnog begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal aan de verdachte geen verplichting opleggen tot betaling van de gevorderde bedragen aan de Staat, zoals door de benadeelden is verzocht en door de officier van justitie is gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank is de ratio van de schadevergoedingsmaatregel zoals bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht om natuurlijke personen te ontlasten bij de inning van schadevergoeding en mag van rechtspersonen worden verwacht dat zij zelf de wegen kennen om een toegewezen vordering te incasseren. De rechtbank acht, gelet op alle omstandigheden van het geval, oplegging van de schadevergoedingsmaatregel daarom niet passend.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 57, 321 en 323 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde, voor zover dat betrekking heeft op [naam kerkgenootschap] in de periode van vóór 6 december 2011;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
-
ten aanzien van [naam kerkgenootschap]:verduistering, meermalen gepleegd;
-
ten aanzien van [naam stichting 1] : verduistering gepleegd door de beheerder van een stichting, ten opzichte van enig goed dat hij als zodanig onder zich heeft, meermalen gepleegd;
-
ten aanzien van [naam stichting 2] : verduistering gepleegd door de beheerder van een stichting, ten opzichte van enig goed dat hij als zodanig onder zich heeft meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12 (TWAALF) MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
8 (ACHT) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de benadeelde partijen [naam stichting 2] , [naam stichting 1] en [naam kerkgenootschap] niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vorderingen gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Gruijters, voorzitter,
mr. J. Holleman, rechter,
mr. K.C.J. Vriend, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van de Wetering, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 januari 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal onderzoek BRAAM van de Dienst Regionale Recherche, Eenheid Den Haag, met bijlagen.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 4353, 4397 en 4429 in samenhang met de processen-verbaal van bevindingen op de pagina’s 4044 en 4158.
3.Proces-verbaal van aangifte, blz. 4040 e.v.
4.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 4014, met bijlagen.
5.Proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 4352.
6.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 4072 met bijlagen.
7.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 4080 met bijlagen.
8.Eigen verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 15 december 2020.
9.Proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 4356 e.v.
10.Proces-verbaal verhoor verdachte, d.d. 28 maart 2019, blz. 1 e.v.
11.Proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 4424 e.v.
12.Proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 4356 e.v.
13.Proces-verbaal verhoor verdachte [naam medeverdachte] , blz. 4580-4581.
14.Eigen verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 15 december 2020.
15.Proces-verbaal van aangifte, blz. 4150 e.v.
16.Proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 4396.
17.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 4175, met bijlagen.
18.Eigen verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 15 december 2020.
19.Proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 4424 e.v.
20.Proces-verbaal verhoor verdachte, d.d. 28 maart 2019, blz. 1 e.v.
21.Proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 4424 e.v.
22.Proces-verbaal van aangifte, blz. 4255 e.v.
23.Proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 4428.
24.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 4260, met bijlagen.
25.Eigen verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 15 december 2020.
26.Proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 4424 e.v.
27.Proces-verbaal verhoor verdachte, d.d. 28 maart 2019, blz. 1 e.v.
28.Proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 4424 e.v.