ECLI:NL:RBDHA:2021:1499

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
C/09/600842 / FA RK 20-7195
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging, ingediend door de officier van justitie. Het verzoek was gericht op de betrokkene, geboren in 1980, die op dat moment in een zorginstelling verbleef. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een verzoekschrift dat op 6 oktober 2020 was ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 november 2020 en 4 februari 2021 zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de betrokkene zelf, haar moeder, de advocaat en een klinisch psychiater.

De betrokkene heeft tijdens de zittingen aangegeven dat zij de opname onterecht vond en dat er geen gesprekken met behandelaren hadden plaatsgevonden. De klinisch psychiater heeft verklaard dat er geen duidelijke psychiatrische stoornis kon worden vastgesteld, aangezien de betrokkene weigerde om mee te werken aan gesprekken en behandelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er weliswaar een vermoeden van een denkstoornis bestaat, maar dat er geen effectieve behandeling kon worden gestart, zowel klinisch als ambulant.

De rechtbank concludeert dat de criteria voor het verlenen van een zorgmachtiging niet zijn voldaan, omdat de huidige opname niet doelmatig of effectief is. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot zorgmachtiging afgewezen. De beslissing is genomen door rechter J.C. van den Dries, bijgestaan door griffier F.A.M. Vreeswijk, en is openbaar uitgesproken op 18 februari 2021. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaak-/rekestnr.: C/09/600842 / FA RK 20-7195
Datum beschikking: 18 februari 2021

Afwijzing machtiging tot het verlenen van verplichte zorg

Beschikkingnaar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:

[de vrouw]

hierna te noemen: betrokkene,
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in de accommodatie [verblijfplaats]
advocaat: mr. M.A. van der Weerd te ‘s-Gravenhage.

ProcesverloopBij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 06 oktober 2020, heeft de officier van justitie verzocht om een zorgmachtiging.

Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- een op 24 september 2020 ondertekende medische verklaring van [psychiater] die betrokkene heeft onderzocht maar niet bij haar behandeling betrokken was;
- een zorgkaart van 1 oktober 2020;
- een zorgplan van 15 juli 2020;
- de bevindingen van de geneesheer-directeur van 2 oktober 2020;
- een afschrift van de politiemutaties over de periode van 30 maart 2020 tot 30 juni 2020;
- een afschrift van de politiemutatie van 30 juni 2020;
- een afschrift van de politiemutaties van 15 februari 2021;
- een crisisformulier van 30 januari 2021;
- een beslissing verlenen verplichte zorg van 31 januari 2021.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 20 november 2020 en op 4 februari 2021.
Bij die gelegenheid zijn op grond van artikel 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid de navolgende personen gelijktijdig telefonisch gehoord door de rechtbank omdat het houden van een fysieke zitting vanwege de geldende veiligheidsmaatregelen met betrekking tot het coronavirus niet mogelijk was:
- betrokkene, vergezeld door haar moeder;
- de advocaat;
- de [klinisch psychiater] , in bijzijn van betrokkene;
- een verpleegkundige, in bijzijn van betrokkene.
Omdat een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig werd geacht door de officier van justitie, is de officier van justitie niet gehoord.

Standpunten ter zitting

Betrokkene heeft naar voren gebracht de opname onterecht te vinden. Ze verblijft al bijna drie weken in de instelling en er zijn nog geen gesprekken geweest met een arts of psychiater. Een diagnose is evenmin gesteld. Er is geen sprake van een stoornis of ernstig nadeel. Zij heeft problemen met de woonomgeving en wil gaan solliciteren. Zij wil geen gesprek aan gaan met de behandelaren. Betrokkene wordt gestagneerd in haar algemene dagelijks leven. Het is schandelijk en verachtelijk. Het zijn onwaarheden van buren en bij de politie. Betrokkene vindt de zorgmachtiging niet nodig.
De klinisch psychiater heeft naar voren gebracht dat over betrokkene het lastig is om te kunnen spreken van een psychiatrische stoornis. Er kan geen gesprek worden aangegaan omdat ze dat iedere keer weigert. Daarbij maakt ze een achterdochtige indruk. Betrokkene wenste een andere onafhankelijke psychiater te spreken, maar die mogelijkheid heeft ze dat op het laatste moment ook geweigerd. Het ambulante fact-team lukt het ook niet om in contact te komen met haar. Op de afdeling is betrokkene rustig aanwezig en is er geen overlast. De medicatie die haar wordt aangeboden slaat ze ook iedere keer af.
Er is een vermoeden van een inhoudelijke denkstoornis. De gebruikelijke behandeling kan niet worden opgestart en zitten we op een dood spoor. Een dwangbehandeling met medicatie is niet in proportie tot het beeld van betrokkene op de afdeling. Het enige wat gebeurt is dat betrokkene wordt geobserveerd op de afdeling. De opname is niet doelmatig of effectief.
De advocaat heeft bepleit tot afwijzing van het verzoek en heeft daartoe aangevoerd dat betrokkene graag naar huis wilt en dat ze uit de kliniek zou moeten worden ontslagen. Er is geen diagnose gesteld en van ernstig nadeel is geen sprake.

Beoordeling

Op 20 november 2020 is door de rechtbank een voorlopige machtiging tot het verlenen van verplichte zorg verleend met een geldigheidsduur tot en met 20 februari 2021.
Uit de verklaringen die tijdens de zitting zijn afgelegd, blijkt dat er weliswaar een vermoeden is van een (denk-)stoornis, maar een behandeling met medicatie niet gestart is en ook niet (middels dwang) gestart zal gaan worden. Betrokkene weigert met iedere vorm van behandeling in te stemmen. Volgens de behandelaar is de huidige opname dan ook niet doelmatig en effectief, het beeld tijdens de opname rechtvaardigt volgens hem niet het starten van een dwangbehandeling met medicatie. In de afgelopen maanden is ook de ambulante behandeling (middels de afgegeven zorgmachtiging) niet van de grond gekomen, omdat betrokkene de zorg en contact met de ambulant behandelaars meed.
Dit betekent dat, nu noch klinisch, noch ambulant, een effectieve behandeling van de grond komt en de klinisch behandelaar het starten van een dwangbehandeling buitenproportioneel vindt een zorgmachtiging op dit moment geen doel dient.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan de criteria voor het verlenen van een zorgmachtiging. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C. van den Dries, rechter, bijgestaan door
F.A.M. Vreeswijk als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 18 februari 2021.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 22 februari 2021.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.