ECLI:NL:RBDHA:2021:1499
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een verzoek om zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging, ingediend door de officier van justitie. Het verzoek was gericht op de betrokkene, geboren in 1980, die op dat moment in een zorginstelling verbleef. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een verzoekschrift dat op 6 oktober 2020 was ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 november 2020 en 4 februari 2021 zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de betrokkene zelf, haar moeder, de advocaat en een klinisch psychiater.
De betrokkene heeft tijdens de zittingen aangegeven dat zij de opname onterecht vond en dat er geen gesprekken met behandelaren hadden plaatsgevonden. De klinisch psychiater heeft verklaard dat er geen duidelijke psychiatrische stoornis kon worden vastgesteld, aangezien de betrokkene weigerde om mee te werken aan gesprekken en behandelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er weliswaar een vermoeden van een denkstoornis bestaat, maar dat er geen effectieve behandeling kon worden gestart, zowel klinisch als ambulant.
De rechtbank concludeert dat de criteria voor het verlenen van een zorgmachtiging niet zijn voldaan, omdat de huidige opname niet doelmatig of effectief is. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot zorgmachtiging afgewezen. De beslissing is genomen door rechter J.C. van den Dries, bijgestaan door griffier F.A.M. Vreeswijk, en is openbaar uitgesproken op 18 februari 2021. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.