ECLI:NL:RBDHA:2021:14985

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
20/6374
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en urenbeperkingen in WIA-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, die zich op 23 oktober 2017 ziekmeldde, had een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, waarop het Uwv op 18 december 2019 een uitkering toekende met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 56,71%. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar aangetekend, wat leidde tot een bestreden besluit op 27 augustus 2020 waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 28 oktober 2021, die via Skype plaatsvond, heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische rapporten van de verzekeringsartsen. Eiser betwistte de vastgestelde urenbeperkingen en stelde dat hij niet in staat was om 5 uur per dag en 25 uur per week te werken, en dat een urenbeperking in stappen van 2 uur zou moeten worden aangenomen.

De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat hun rapporten geen tegenstrijdigheden vertoonden. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en dat de vastgestelde arbeidsongeschiktheid van 56,71% terecht was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6374

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.S. Träger),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).

Procesverloop

In het besluit van 18 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser per
21 oktober 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 56,71%.
In het besluit van 27 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2021 door middel van Skype op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser was laatstelijk werkzaam als 1e autotechnicus voor gemiddeld 37,91 uur per week bij [B.V.] B.V. Op 23 oktober 2017 heeft eiser zich ziekgemeld vanwege een combinatie van klachten. Eiser heeft op 16 juli 2019 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Verweerder heeft hierop het primaire besluit genomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Dit berust op het standpunt dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser correct is vastgesteld.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert – samengevat weergegeven – het volgende aan. Eiser acht zich wegens zijn slaapstoornis niet in staat om 5 uur per dag en 25 uur per week te werken. Een urenbeperking dient bovendien in stappen van 2 uur te worden aangenomen. Indien hier vanaf geweken wordt, dient de verzekeringsarts dit te motiveren en dat is hier niet gebeurd. De geduide functies zijn, gelet op de beperkingen van eiser, niet geschikt. Ter onderbouwing van zijn beroep heeft eiser medische stukken overgelegd.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.2.
De primaire verzekeringsarts heeft eiser op het spreekuur van 30 oktober 2019 gezien. Eiser is hierbij psychisch en lichamelijk onderzocht en er zijn dossiergegevens bestudeerd. Op basis van de bevindingen heeft de primaire verzekeringsarts op 30 oktober 2019 een rapport opgesteld. Eiser heeft verminderde functionele mogelijkheden als gevolg van ziekte of gebrek. Volgens de primaire verzekeringsarts kan gesteld worden dat er, conform de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), beperkingen zijn aan te nemen in het persoonlijk en het sociaal functioneren evenals op het energetische en locomotore vlak. Ook is het gezien de aard en combinatie van de medische problematiek in relatie tot het daarbij passende dagverhaal reëel om vooralsnog naast deze beperkingen ook een duurbeperking aan te nemen. De primaire verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiser vastgelegd in een FML van 30 oktober 2019. Ten aanzien van werktijden is opgenomen dat eiser gemiddeld ongeveer 4 uur per dag kan werken, tot 5 uur per dag, en dat hij gemiddeld ongeveer 20 uur per week kan werken, tot 25 uur per week.
4.3.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) op 24 augustus 2020 een rapport uitgebracht. Dit rapport is gebaseerd op dossieronderzoek, op de informatie verkregen tijdens de hoorzitting van 19 augustus 2020 en op aanvullend psychisch en lichamelijk onderzoek. Ook zijn de door eiser in bezwaar overgelegde brieven van de huisarts, cardioloog, psychiater, neuroloog, Sein en Sanctuary kliniek bij het rapport betrokken. De verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding om de beslissing van de primaire verzekeringsarts te herzien. Eiser voldoet niet aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid. Er zijn ruime beperkingen aangenomen ondanks de afwezigheid van evidente medisch objectiveerbare feiten voor de slaapstoornis. Ook zijn er voldoende beperkingen aangenomen in de FML die rekening houden met de depressieve stoornis van eiser alsook voor de fysieke en psychische belasting. Er is geen aanleiding om nadere lichamelijke beperkingen aan te nemen ten aanzien van de hartklachten van eiser, noch voor de hypertensie, het tekort aan vitamine B-12, suikerwaarden grenzend aan diabetes type II en de jichtaanvallen. De verzekeringsarts b&b merkt hierbij op dat bij eigen meting de hypertensie niet evident gestoord is. Er blijkt geen sprake te zijn van dubbelzien. Voor een verdergaande urenbeperking ontbreken nieuwe medisch objectiveerbare feiten.
4.4.
Naar aanleiding van het in beroep overgelegde advies van medisch adviseur drs. J.A. Krol heeft de verzekeringsarts b&b op 4 maart 2021 een aanvullend rapport uitgebracht. Volgens de verzekeringsarts b&b worden urenbeperkingen conform de invulinstructies van het CBBS in stappen van 10 aangegeven. Hierbij is een speling van 5 uur naar boven en 5 uur naar beneden aangenomen. De extra vermelding van de primaire arts is derhalve zuiver ter meer inzicht. De vraag van de medisch adviseur is nu eigenlijk dat betrokkene maximaal 20 uur per week belastbaar is zonder de speling van 5 uur naar boven. De verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding voor een stringentere beperking gezien de nog niet goed te verklaren slaapstoornis – waar desondanks ruime beperkingen voor zijn aangenomen. Het medisch advies geeft derhalve geen aanleiding om het medisch standpunt te wijzigen.
5.1.
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om het door de verzekeringsartsen verrichte medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. Uit de hiervoor genoemde rapporten blijkt dat zij eigen onderzoek hebben verricht en zij daarbij kennis hebben genomen van de door eiser ervaren klachten en beperkingen. Ook is er informatie van de behandelend sector bij de beoordeling betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien.
5.2.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. In het aanvullend rapport heeft de verzekeringsarts b&b nader uitgelegd dat een urenbeperking in stappen van 10 wordt aangegeven, hetgeen verklaart waarom er een beperking van ongeveer vier uur per dag, 20 uur per week is aangenomen, die blijkens de toelichting maximaal vijf uur per dag, 25 uur per week is. De rechtbank maakt uit de basisinformatie CBBS op dat bij score 3 (beperkt) is aangegeven ‘kan gemiddeld 4 uur per dag werken, namelijk…’ en dat bij score 2 (licht beperkt) is aangegeven ‘kan gemiddeld 6 uur per dag werken, namelijk…’. De verzekeringsarts dient hier altijd een toelichting bij te geven, zodat het voor de arbeidsdeskundige duidelijk is welke betekenis de beperking heeft in relatie tot te duiden arbeid en wat eventueel (incidenteel) meer mogelijk is. De verzekeringsarts geeft geen beperking aan op een niveau dat ligt tussen de stappen van 10 uur, tenzij één van de in de standaard duurbelasting in arbeid beschreven uitzonderingssituaties van toepassing is. De verzekeringsarts dient dan de lagere waarde in te vullen, voor zover het aantal uren per week dat klant kan werken niet meer is dan het aangegeven niveau + 5. Verder dient hij in de toelichting het werkelijk aantal uren per week dat klant kan werken te vermelden. Gelet op het voorgaande dient een verzekeringsarts, als hij meent dat een betrokkene 25 uur per week kan werken, score 3 in te vullen met een nadere toelichting. Dat is wat de primaire verzekeringsarts ook heeft gedaan en de verzekeringsarts b&b heeft gehandhaafd. Ten aanzien van de motivering van de toelichting ‘tot 5 uur per dag, 25 uur per week’ overweegt de rechtbank dat de primaire arts heeft aangegeven dat bij de duurbeperking is gelet op aard en combinatie van de medische problematiek in relatie tot het daarbij passende dagverhaal. De verzekeringsarts b&b heeft er in zijn rapport op gewezen dat nieuwe medisch objectiveerbare feiten ontbreken om een verdergaande urenbeperking aan te nemen. De rechtbank is van oordeel dat - hoewel summier - is gemotiveerd waarom er tot 5 uur per dag, 25 uur per week kan worden gewerkt. Eiser heeft geen (medische) gegevens overlegd die zijn stelling onderbouwen dat hij maximaal 4 uur per dag, 20 uur per week kan werken. Eiser heeft wel medische adviezen overgelegd, maar uit deze adviezen blijkt niet dat er op medische gronden een urenbeperking van maximaal vier uur per dag, 20 uur per week moet worden gehanteerd. De rechtbank onderschrijft daarom de medische grondslag van het bestreden besluit.
6. Aan de hand van de FML heeft de primaire arbeidsdeskundige de volgende functies voor eiser geduid: productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) en bezorgers post, kranten, folders e.d. (SBC-code 111242). De gronden die eiser aanvoert tegen de functies, zijn medische gronden die zich richten tegen de FML. Uitgaande van de juistheid van de FML, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor de geduide functies.
7. Het voorgaande betekent dat verweerder terecht het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser op 56,71% heeft vastgesteld.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2021.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.