ECLI:NL:RBDHA:2021:14983
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van eiseres
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E.W.J.M. Janssens, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door M.A. Brouwer. Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd na een periode van arbeidsongeschiktheid en was het niet eens met de toekenning van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 40,07% door het Uwv. Eiseres stelde dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met haar psychische klachten en de urenbeperking die aan haar was opgelegd niet voldeed aan haar situatie. De rechtbank heeft het beroep van eiseres behandeld op 28 oktober 2021, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het Uwv.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts b&b zorgvuldig te werk is gegaan en dat de rapporten die zijn opgesteld voldoende duidelijk en onderbouwd zijn. De rechtbank oordeelde dat de door eiseres aangevoerde klachten in de beoordeling zijn meegenomen en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts. Eiseres had geen nieuwe medische informatie ingebracht die het oordeel van de verzekeringsarts zou kunnen ondermijnen. De rechtbank concludeerde dat de urenbeperking van 20 uur per week passend was en dat er voldoende ruimte was voor rust en recuperatie.
Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van eiseres over de referteperiode voor het WIA-maandloon beoordeeld. Eiseres had gesteld dat er een verkeerde referteperiode was gebruikt, maar de rechtbank stelde vast dat de referteperiode correct was vastgesteld en dat er geen strijd was met het zorgvuldigheids- en motiveringbeginsel. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.