ECLI:NL:RBDHA:2021:14983

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
20/6306
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E.W.J.M. Janssens, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door M.A. Brouwer. Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd na een periode van arbeidsongeschiktheid en was het niet eens met de toekenning van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 40,07% door het Uwv. Eiseres stelde dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met haar psychische klachten en de urenbeperking die aan haar was opgelegd niet voldeed aan haar situatie. De rechtbank heeft het beroep van eiseres behandeld op 28 oktober 2021, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het Uwv.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts b&b zorgvuldig te werk is gegaan en dat de rapporten die zijn opgesteld voldoende duidelijk en onderbouwd zijn. De rechtbank oordeelde dat de door eiseres aangevoerde klachten in de beoordeling zijn meegenomen en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts. Eiseres had geen nieuwe medische informatie ingebracht die het oordeel van de verzekeringsarts zou kunnen ondermijnen. De rechtbank concludeerde dat de urenbeperking van 20 uur per week passend was en dat er voldoende ruimte was voor rust en recuperatie.

Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van eiseres over de referteperiode voor het WIA-maandloon beoordeeld. Eiseres had gesteld dat er een verkeerde referteperiode was gebruikt, maar de rechtbank stelde vast dat de referteperiode correct was vastgesteld en dat er geen strijd was met het zorgvuldigheids- en motiveringbeginsel. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6306

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.W.J.M. Janssens),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Procesverloop

In het besluit van 31 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) toegekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 40,07%.
In het besluit van 18 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2021 door middel van Skype op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres was laatstelijk werkzaam als groepsleerkracht voor ongeveer 21,15 uur per week. Dit dienstverband is van rechtswege geëindigd op 27 juli 2017. Aansluitend is aan eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Op 3 januari 2018 heeft eiseres zich vanuit de WW ziekgemeld en per 4 april 2018 is aan eiseres een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend.
1.2.
Na het doorlopen van de wachttijd heeft eiseres met een aanvraag van 23 september 2019 verzocht om een WIA-uitkering. Dit heeft geleid tot het primaire besluit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Aan deze besluitvorming heeft verweerder de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag gelegd.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat de verzekeringsarts b&b onvoldoende rekening heeft gehouden met de verklaring van de klinisch psycholoog van 3 juni 2020. Uit deze verklaring volgt volgens eiseres dat de huidige urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week niet volstaat. Eiseres kan op de twee wekelijkse behandeldagen niet werken en op de resterende drie dagen maximaal drie uur per dag. Zij verzoekt de rechtbank om hieromtrent een deskundige aan te wijzen. Eiseres meent verder dat er ten onrechte niet is ingegaan op haar bezwaren ten aanzien van het maatmanloon. Bij het bepalen van het WIA-maandloon is uitgegaan van de verkeerde referteperiode. Verweerder zou uit moeten gaan van de periode van 1 november 2016 tot en met 30 juni 2017. Hetgeen in bezwaar is aangevoerd, dient als herhaald en ingelast beschouwd te worden. Ter zitting heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat onduidelijk is of bij de berekening van de uitkering, zoals vermeld op pagina 4 van het primaire besluit, van de juiste periode is uitgegaan.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Het is aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.2.
De primaire arts heeft eiseres psychisch onderzocht op het spreekuur van 12 november 2019. Ook is er dossierstudie verricht. Van de bevindingen is op 19 november 2019 een rapport opgemaakt, getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts. De door eiseres geclaimde klachten zijn in overeenstemming met de objectieve onderzoeksbevindingen en plausibel. Er is sprake van complexe mentale problematiek. Er is sprake van geen duurzame belastbaarheid in het eigen werk, maar er is geen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid, er zijn benutbare mogelijkheden. De balans is delicaat, vrijwilligerswerk is op dit moment de max. De beperkingen van eiseres zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 november 2019. Hierin is een urenbeperking gesteld van maximaal 4 uur per dag, 20 uur per week.
5.3.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 3 juli 2020 een rapport uitgebracht. Dit rapport is gebaseerd op dossieronderzoek. Ook is er actuele informatie bij de behandelend sector opgevraagd. Volgens de verzekeringsarts b&b volgt er uit de brief van de psycholoog van 3 juni 2020 in grote lijnen een bevestiging van hetgeen de primaire arts vermeld heeft. De last die de behandelaar beschrijft, is voldoende terug te vinden in het rapport van de primaire arts, evenals de (extra) diagnose PTSS, zij het wel dat er in het rapport over een angststoornis met PTSS klachten gesproken wordt. Tussen beide aanduidingen zit weinig of geen licht. De door de primaire arts aangegeven arbeidsduur acht de verzekeringsarts b&b een passende inschatting. Ten tijde van de beoordeling verrichtte eiseres ook driemaal vijf uur per dag werkzaamheden en kwam zij later op de dag tot enige activiteiten. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiseres ervaren klachten, is het dan reëel om aan te nemen dat eiseres op andere tijdstippen in de week ook nog een aantal uren kan werken. Een werkdag van vier of vijf uur laat voldoende tijd over voor rust, recuperatie en behandeling. Hierbij houdt de verzekeringsarts b&b er rekening mee dat de behandeling voor eiseres bovengemiddeld inspannend is. De verzekeringsarts b&b ziet aanleiding om een extra beperking op te nemen voor functies met veelvuldig klantcontact en een beperking voor de schouderklachten. De verzekeringsarts b&b heeft de beperkingen van eiseres vastgelegd in een gewijzigde FML van 3 juli 2020.
5.4.
Naar aanleiding van het beroep heeft de verzekeringsarts b&b op 22 oktober 2020 een aanvullend rapport uitgebracht. In het rapport van 3 juli 2020 is ten onrechte aangegeven dat eiseres ten tijde van de primaire beoordeling drie maal vijf uur per week werkte. Dat was toen al teruggebracht tot drie maal vier uur. Dit doet echter aan de verdere argumentatie niet af. Er is op grond van de stoornis, de daarbij passende klachten en gevolgde behandeling reden om belanghebbende op grond van een gemengde indicatie (met name energetisch en preventief, voor een gering deel verminderde beschikbaarheid) te beperken in de arbeidsduur, maar niet verdergaand dan in de FML is vastgelegd. Met de aangegeven twintig uur blijven er op een weektotaal van 168 voldoende uren over voor rust, recuperatie, behandeling en andere activiteiten, zonder dat dit leidt tot een toename van klachten of verschraling van het functioneren in algemene zin.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De primaire arts en de verzekeringsarts b&b hebben beiden dossieronderzoek verricht. De primaire arts heeft eiseres ook psychisch onderzocht. Uit de rapporten van de verzekeringsarts b&b blijkt dat alle klachten van eiseres in de beoordeling zijn betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien.
6.2.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het beroep geen aanleiding geeft om te twijfelen aan het medisch oordeel. Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b volgt dat er meerdere beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van de klachten van eiseres. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat er te weinig beperkingen zijn aangenomen. Ten aanzien van het standpunt van eiseres dat zij door haar behandeling twee dagen per week niet kan werken en de resterende drie dagen maximaal drie uur per dag, waardoor 20 uur per week niet haalbaar is, overweegt de rechtbank het volgende. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport aangegeven dat er met de geduide urenbeperking van twintig uur op een weektotaal van 168 uur voldoende uren overblijven voor rust, recuperatie, behandeling en andere activiteiten. In tegenstelling tot wat eiseres aanvoert, wordt er volgens de Basisinformatie CBBS-5 bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling uitgegaan van een week en niet van vijf dagen. Dit betekent dat, zoals de verzekeringsarts b&b terecht stelt, er ook gedurende de avonduren en in het weekend gerecupereerd kan worden. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b voldoende heeft gemotiveerd waarom een urenbeperking van twintig uur geschikt is voor eiseres. Eiseres heeft in beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht die reden geeft voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b. De brief van de klinisch psycholoog van 3 juni 2020 is in de bezwaarfase reeds meegenomen in het medisch oordeel. De rechtbank onderschrijft dan ook de medische grondslag van het bestreden besluit. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
7.1.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat er bij het bepalen van het WIA-maandloon is uitgegaan van de verkeerde referteperiode. Verweerder zou uit moeten gaan van de periode van 1 november 2016 tot en met 30 juni 2017.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat eiseres blijkens de bewoordingen in haar beroep met het WIA-maandloon het maatmanloon heeft bedoeld. In tegenstelling tot wat eiseres aanvoert, is, zoals uit het rapport van de primaire arbeidsdeskundige blijkt, de referteperiode van meet af aan 1 november 2016 tot en met 30 juni 2017 geweest. Dat hier niet op is gereageerd in het bestreden besluit, maakt dan ook niet dat er strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringbeginsel.
7.3.
Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat het onduidelijk is of bij de berekening van het dagloon de juiste referteperiode is gebruikt. De rechtbank merkt hierover op dat het dagloon en het maatmanloon twee verschillende dingen zijn. Aan de hand van het maatmanloon wordt het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld, terwijl aan de hand van het dagloon de hoogte van de WIA-uitkering wordt berekend. Uit het beroepschrift blijkt niet dat het beroep van eiseres (mede) betrekking had op de hoogte van de WIA-uitkering. Nu eiseres dit ter zitting voor het eerst heeft aangevoerd en verweerder heeft aangegeven hier niet direct op te kunnen reageren, is er sprake van strijd met de goede procesorde. De rechtbank merkt ten overvloede nog op dat niet gebleken is dat verweerder bij de berekening van het WIA-dagloon uit is gegaan van een onjuiste referteperiode. Blijkens het primaire besluit heeft verweerder voor de berekening van het WIA-dagloon – en daarmee het WIA-maandloon – de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 aangehouden. Het dagloon is gerelateerd aan het loon dat een betrokkene verdiende in het jaar voordat hij ziek werd. Eiseres heeft haar stelling ook niet onderbouwd.
7.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de geduide functies. Eiseres heeft geen zelfstandige beroepsgronden tegen de geduide functies aangevoerd. Voor zover eiseres verwijst naar hetgeen in bezwaar is aangevoerd, is dit reeds bij het bestreden besluit besproken. Niet is aangevoerd dat deze gronden onvoldoende zijn betrokken bij het bestreden besluit.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.