ECLI:NL:RBDHA:2021:14982

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
20/5900
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewetuitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.G.A.M. van den Heuvel, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door M.A. Brouwer. Eiseres had een Ziektewet (ZW) uitkering ontvangen, maar deze werd per 11 januari 2020 beëindigd door een besluit van het Uwv. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting, waarbij eiseres en het Uwv zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres zich op 30 november 2018 ziek had gemeld en dat zij een ZW-uitkering had ontvangen. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat er geen medische objectieve verklaring was voor de klachten van eiseres. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat de rapporten voldoende duidelijk waren.

De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres niet voldeed aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5900

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. R.G.A.M. van den Heuvel),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Procesverloop

In het besluit van 10 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiseres ontving op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 11 januari 2020 beëindigd.
In het besluit van 30 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2021 door middel van Skype op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts was aanwezig de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) S. Kalika.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was laatstelijk werkzaam als verkoopmedewerker. Per 30 november 2018 heeft zij zich ziekgemeld. Aan eiseres is daarna een ZW-uitkering toegekend.
1.2.
In het kader van de zogenoemde eerstejaars ZW-beoordeling heeft verweerder eind 2019 een verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek bij eiseres verricht. Deze onderzoeken hebben geleid tot het primaire besluit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Dit berust op het standpunt dat eiseres meer dan 65% van het loon kan verdienen dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Aan het bestreden besluit liggen de rapportages van de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag.
3. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en voert – samengevat weergegeven – aan dat zij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is vastgesteld. De klachten van eiseres, namelijk het oorsuizen, de hoofdpijn, pijn in de kaak, concentratiestoornissen, cervicogene pijnen, positionele vertigo, tinnitus, klachten rond de knie, mechanisch cervicale whiplash, perifere zenuwpijn, chronisch pijnsyndroom, arthalgie/gewrichtspijn knie en patellofemoraal pijnsyndroom, zijn niet aantoonbaar bij de beoordeling betrokken dan wel niet terug te lezen in de beperkingen. Eerdere EMDR voor een ander trauma werd stopgezet omdat de therapie als zeer heftig werd ervaren. Eiseres stelt dat zij beperkt is op de punten vasthouden van aandacht, inzicht in eigen kunnen, doelmatig handelen, horen, emotionele problemen van anderen hanteren, samenwerken en vervoer. Verder stelt eiseres dat het arbeidsdeskundig onderzoek in bezwaar onzorgvuldig is en dat het arbeidsongeschiktheidspercentage onjuist is berekend. Het bijstellen van het arbeidsongeschiktheidspercentage in bezwaar is in strijd met het verbod op reformatio in peius. Ook klopt de maatmanomvang en het maatmaninkomen niet en de maand november 2018 is ten onrechte niet meegenomen in de referteperiode.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. Voor het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de bij deze uitspraak gevoegde bijlage.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Het is aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
6.2.
De primaire arts heeft eiseres op 7 november 2019 op het spreekuur gezien en heeft eiseres lichamelijk en psychisch onderzocht en dossierstudie verricht. Van de bevindingen heeft de primaire arts op 14 november 2019 een rapport opgesteld, getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts. Eiseres voldoet niet aan de criteria zoals deze gelden voor een volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Eiseres claimt diverse klachten en is hiervoor bij verschillende specialisten geweest. Er zijn geen harde diagnoses gesteld en de getrachte symptomatische behandelingen hadden geen effect. Omdat er geen medisch objectiveerbare oorzaak is van de lichamelijke klachten, kunnen hier geen beperkingen voor worden gegeven. De psychische klachten waarvoor eiseres nog behandeling krijgt, zijn aannemelijk. Bij het opstellen van de belastbaarheid zal hier rekening mee worden gehouden. Mogelijk houden de psychische en de lichamelijke klachten verband. Eiseres komt niet in aanmerking voor een vermindering van werktijden omdat zij niet voldoet aan de criteria. Wel dient gewaakt te worden tegen overbelasting, waardoor zij enigszins beperkt is in uren. Met de huidige belastbaarheid is eiseres ongeschikt voor het verrichten van haar maatgevende functie. De beperkingen van eiseres zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 14 november 2019.
6.3.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 16 juli 2020 een rapport uitgebracht. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht en de – ruime – hoeveelheid in bezwaar ingebrachte medische informatie bestudeerd. De overgelegde medische informatie onderschrijft het oordeel van de primaire arts. Er is geen medisch objectiveerbare verklaring voor de meeste klachten gevonden. Dit terwijl eiseres uitgebreid is onderzocht door verschillende artsen. Als er al een vermoeden van een diagnose is, dan wordt dat vermoeden ontkracht door een specialist op dat gebied. Er bestaat een aanzienlijke discrepantie tussen de subjectieve beleving en hetgeen medisch geobjectiveerd kan worden. De subjectieve beleving is niet leidend bij het bepalen van de belastbaarheid. De verzekeringsarts b&b wijst er verder op dat de primaire arts medische informatie van de behandelend sector heeft meegewogen en dat er in bezwaar wezenlijk geen nieuwe gegevens worden ingebracht die tot een ander oordeel leiden. Eiseres is niet volledig arbeidsongeschikt. Er is sprake van Whiplash Associated Disorder graad 1 en hierbij zijn eigenlijk helemaal geen beperkingen geïndiceerd. Daarom is er al in hoge mate rekening met eiseres gehouden. De forse klachten van eiseres passen niet bij de bevindingen van de behandelend sector. Er is geen sprake van het vereiste consistente geheel van medisch objectiveerbare stoornis, klachten en beperkingen als vereist in het ‘Medisch Arbeidsongeschiktheidscriterium’. De verzekeringsarts b&b vraagt zich af waarom eiseres überhaupt arbeidsongeschikt is voor haar eigen werk als medewerker in een supermarkt. Met de niet geobjectiveerde en atypische duizeligheidsklachten is toch rekening gehouden door een beperking aan te nemen voor het werken op hoogte. Het klopt dat de gebruikte informatie enigszins gedateerd is, maar dat betekent niet dat de informatie achterhaald is. In tegendeel, destijds, maar ook volgens de meest recente informatie kunnen de klachten niet geobjectiveerd worden. De verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de primaire arts.
6.4.
Naar aanleiding van het beroep heeft de verzekeringsarts b&b op 19 juli 2021 een aanvullend rapport uitgebracht. Het beroep geeft geen aanleiding tot een gewijzigd medisch oordeel. De medische informatie waarnaar wordt verwezen is niet nieuw en is al eerder meegenomen in het medisch oordeel. Er is geen sprake van het in artikel 19 van de ZW vereiste van consistentie van medisch objectiveerbare stoornis, hierbij passende beperkingen en participatieproblemen. De FML is vastgesteld conform handboek Basisinformatie CBBS versie 5. Er is geen reden om beperkingen aan te nemen in cognitief functioneren, omdat een voldoende ernstige medisch objectiveerbare diagnose ontbreekt. Er is geen urenbeperking aangenomen, omdat de claim van eiseres onvoldoende plausibel is. Dat de EMDR-behandeling te heftig zou zijn, is een drogreden. De geclaimde beperkingen op emotionele problemen hanteren en samenwerken, stroken niet met de achterliggende klacht. Tinnitus rechtvaardigt geen verregaande beperking op horen. Deze klacht is bovendien eigenlijk niet medisch te objectiveren. De verzekeringsarts b&b geeft aan niet te begrijpen waarom eiseres op medisch objectiveerbare gronden ongeschikt is tot het verrichten van haar eigen werk, maar het terechte verbod op reformatio in peius verzet zich hiertegen. Dat betekent echter ook dat eiseres al meermaals het voordeel van de twijfel heeft gekregen.
6.5.
Naar aanleiding van het aanvullende beroepschrift heeft de verzekeringsarts b&b op 14 oktober 2021 een aanvullend rapport uitgebracht. De KNO-arts heeft geen afwijkingen aan de oren geconstateerd, de diagnose ziekte van Ménière is niet gesteld en er is links een licht hogetonen verlies. De neuroloog heeft geen nystagmus geconstateerd en de ‘head impulse test’ is negatief. De radioloog heeft op een CT-scan cerebrum geen afwijkingen geconstateerd. De röntgenfoto van de kaak toont geen afwijkingen. Volgens de kaakchirurg wordt de pijn in de kaken veroorzaakt door de kaakspieren. Het is niet logisch om uit het bovenstaande de gevolgtrekking te stellen dat de oorzaak van de vertigo-klachten is gevonden. De klachten zijn immer nog niet medisch geobjectiveerd en rechtvaardigen geen additionele beperkingen. Eiseres is ook niet beperkt op het punt van vervoer. De verzekeringsarts b&b licht verder nog toe dat er geen aanleiding was om spreekuurcontact in bezwaar te hebben met eiseres omdat dit niet als bijdragend is beoordeeld, gelet op het (inzichtelijk gedocumenteerde) onderzoek van de primaire arts, omdat niet duidelijk is gemaakt waarom dit oordeel voor onjuist gehouden moet worden, omdat het bezwaar een herhaling is van de klachten en omdat uitgebreide medische informatie is meegewogen in bezwaar.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De primaire arts en de verzekeringsarts b&b hebben beide dossieronderzoek verricht, waarbij de verzekeringsarts b&b de in bezwaar overgelegde informatie heeft betrokken. De primaire arts heeft eiseres ook lichamelijk en psychisch onderzocht. Uit de rapporten van de verzekeringsarts b&b blijkt dat alle klachten van eiseres, ook die zij in haar beroepschrift noemt, in de beoordeling zijn betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien. Dat eiseres in bezwaar niet is gezien door de verzekeringsarts b&b, geeft geen aanleiding om het medisch onderzoek als onzorgvuldig te beschouwen. De verzekeringsarts b&b heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat in het licht van de aard van de klachten en de zeer ruime hoeveelheid en verscheidenheid aan door eiseres ingebrachte medische informatie een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde had.
7.2.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het beroep geen aanleiding geeft om te twijfelen aan het medisch oordeel. Uit de rapporten van de (verzekerings)artsen volgt dat er meerdere beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van de klachten van eiseres. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat er te weinig beperkingen zijn aangenomen. Eiseres heeft in beroep geen medische informatie ingebracht die reden geeft voor twijfel aan het medisch oordeel van de (verzekerings)artsen. De in bezwaar ingebrachte medische informatie van de behandelend sector onderbouwt bovendien het standpunt van de (verzekerings)artsen. De niet medisch objectiveerbare tinnitus, waar eiseres overigens niet voor behandeld wordt, rechtvaardigt niet zonder meer een verregaande beperking op horen. Dat de lichamelijke klachten van eiseres mogelijk voortvloeien uit haar psychische klachten – wat daar ook van zij – betekent niet dat deze klachten medisch objectiveerbaar zijn. Aan hoe eiseres zelf haar klachten ervaart, komt in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende waarde toe. De rechtbank onderschrijft om deze reden de medische grondslag van het bestreden besluit.
8.1.
De primaire arbeidsdeskundige heeft voor eiseres de functies van assembleerder installatie (SBC-code 265110), wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en chauffeur heftruck (SBC-code 111270) geduid. De primaire arbeidsdeskundige is hierbij uitgegaan van een maatmanomvang van 8,05 uur per week en een uurloon van € 22,64 en baseert zich hiervoor op de referteperiode van september en oktober 2018. De primaire arbeidsdeskundige heeft vervolgens berekend dat eiseres met de geduide functies 68,64% van het loon kan verdienen dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
8.2.
De arbeidsdeskundige b&b J.G.W. de Wit heeft de geduide functie van assembleerder installatie verworpen. De functies van wikkelaar, productiemedewerker industrie en chauffeur heftruck zijn wel geschikt voor eiseres. De arbeidsdeskundige b&b stelt dat de referteperiode terecht is vastgesteld op september en oktober 2018. November 2018 moet niet meegenomen worden, omdat eiseres in deze maand is uitgevallen. Wel stelt de arbeidsdeskundige b&b dat de maatmanomvang 14,94 uur per week moet zijn en dat het uurloon € 17,45 bedraagt. De arbeidsdeskundige b&b heeft vervolgens berekend dat eiseres met de geduide functies 86,08% van het loon kan verdienen dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
8.3.
Eiseres heeft aangevoerd dat de arbeidsdeskundige b&b heeft nagelaten om de reductiefactor op de theoretische verdiencapaciteit los te laten. Hierdoor moet de loonwaarde van de functie chauffeur heftruck uitkomen op € 14,22. Dit betekent dat eiseres een verdienvermogen heeft van 81,95% in plaats van de door de arbeidsdeskundige b&b gestelde 86,08%.
8.4.
De arbeidsdeskundige b&b S. Kalika heeft naar aanleiding hiervan een aanvullend rapport opgesteld van 20 juli 2021. De arbeidsdeskundige b&b stelt dat bij het berekenen van de theoretische verdiencapaciteit, het uurloon alleen gecorrigeerd wordt met een reductiefactor, indien de urenomvang van de maatgevende arbeid meer bedraagt dan de urenomvang in de geduide theoretische functie(s). Aangezien de urenomvang van de maatgevende arbeid gemiddeld 14,94 uur per week is en de urenomvang van de functie chauffeur heftruck 36 uur per week is, is het toepassen van een reductiefactor op het (theoretische) uurloon niet aan de orde.
8.5.
Uit vaste rechtspraak volgt dat in het geval de geduide functies verschillen in urenomvang of arbeidspatroon van de maatmanfunctie, dat op zich geen reden is om de functies buiten beschouwing te laten. In een dergelijk geval past verweerder een reductiefactor toe, hetgeen is geregeld in de Beleidsregels uurloonschatting 2008. Uit artikel 2, eerste lid, van deze Beleidsregels volgt dat in het geval dat de urenomvang van de aan de schatting ten grondslag gelegde arbeid kleiner is dan de urenomvang van de maatgevende arbeid, het mediane uurloon wordt vermenigvuldigd met een factor a/b. Hierbij is a gelijk aan de urenomvang van de aan de schatting ten grondslag gelegde arbeid en is b gelijk aan de urenomvang van de maatgevende arbeid. Omdat de urenomvang van de drie geselecteerde functies hoger is dan de maatmanomvang, stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat op de geduide functies geen reductiefactor hoeft te worden toegepast.
8.6.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat er een discrepantie bestaat tussen de maatmanomvang en het maatmaninkomen dat de primaire arbeidsdeskundige hanteert, de maatmanomvang en het maatmaninkomen dat de arbeidsdeskundige b&b hanteert en de feitelijke situatie van eiseres waarin zij in de periode van 1 september 2018 tot en met 28 november 2018 in totaal 240 uur heeft gewerkt. Ten onrechte is november 2018 niet meegenomen in de referteperiode. Als die maand wel was meegenomen, dan was het maatmaninkomen van eiseres vastgesteld op € 29,06. De verdiencapaciteit zou hiermee uitkomen op 51,69%, hetgeen minder is dan 65% van het maatmaninkomen.
8.7.
Eiseres is een zieke vangnetter zoals bedoeld in artikel 19aa, eerste lid, van de ZW. Volgens artikel 19aa, eerste en vijfde lid, van de ZW heeft eiseres recht op een ZW-uitkering indien zij ten hoogste 65% van haar maatmaninkomen kan verdienen. Met het maatmaninkomen wordt bedoeld het loon dat eiseres met de maatgevende arbeid in het refertejaar heeft verdiend. Het refertejaar is de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden. Het aangiftetijdvak is het tijdvak van vier weken dan wel één maand waarop de aangifte waarop de ingehouden loonbelasting wordt afgedragen, betrekking heeft dan wel, indien de werkgever over een afwijkend tijdvak aangifte doet, het tijdvak waarover loon is betaald van één maand of vier weken of herleid tot één maand of vier weken. Uit het bovenstaande volgt dat de referteperiode is geëindigd in oktober 2018, namelijk het aangiftetijdvak voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, namelijk november 2018. Dit is ook door de arbeidsdeskundige b&b ter zitting bevestigd. November 2018 kan daarom niet worden meegenomen in de berekening van het maatmaninkomen.
8.8.
Eiseres heeft voorts nog aangevoerd dat er sprake is van strijd met het verbod op reformatio in peius, nu haar verdiencapaciteit naar aanleiding van het bezwaar is gestegen.
8.9.
Het beroep van eiseres op het verbod van reformatio in peius slaagt niet. De beëindiging van de ZW-uitkering in het primaire besluit is met het bestreden besluit immers gehandhaafd, zodat de rechtspositie van eiseres met het bestreden besluit niet is verslechterd.
8.10.
Eiseres heeft tenslotte aangevoerd dat de functie van chauffeur heftruck moet vervallen. Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor deze geduide functie.
9. Het voorgaande betekent dat verweerder de ZW-uitkering van eiseres terecht en op goede gronden met ingang van 11 januari 2020 heeft beëindigd.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2021.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte recht heeft op loon, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken, een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW, voor zover hier van belang, wordt onder maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen.
Op grond van artikel 7, eerste lid, onderdelen a en b, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, voor zover hier van belang, wordt bij de vaststelling van het maatmaninkomen, bedoeld in artikel 6, eerste en derde lid, artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW en in artikel 1 van de WIA, het inkomen, de inkomsten uit arbeid en de verdiensten van de gezonde of de niet-jonggehandicapte persoon bepaald door van de verzekerde of de jonggehandicapte in aanmerking te nemen:
a. het loon in de zin van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen voor de werknemer in de zin van die wet;
b. het loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964, voor zover de verzekerde of de jonggehandicapte niet als werknemer als bedoeld in onderdeel a inkomen verdient.
Op grond van artikel 7a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, voor zover hier van belang, wordt het maatmaninkomen, bedoeld in artikel 6, eerste en derde lid, artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW en artikel 1 van de WIA, vastgesteld door het loon, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdelen a en b, dat de verzekerde of de jonggehandicapte met de maatgevende arbeid in het refertejaar heeft verdiend te delen door het aantal uren van die maatgevende arbeid in het refertejaar, waarbij het loon geacht wordt te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon opgave heeft gedaan.
Op grond van artikel 1 onder a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, voor zover hier van belang, wordt onder refertejaar verstaan het refertejaar als bedoeld in artikel 13 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen.
Op grond van artikel 13, eerste lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, voor zover hier van belang, wordt onder referteperiode in dit hoofdstuk de periode verstaan van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, of die eindigt, in geval de arbeidsongeschiktheid is ingetreden in gelijktijdige dienstbetrekkingen, op de laatste dag van het aangiftetijdvak dat het eerst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid is geëindigd.
Op grond van artikel 1 onder h van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, voor zover hier van belang, wordt onder aangiftetijdvak verstaan het aangiftetijdvak als bedoeld in artikel 1 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen.
Op grond van artikel 1, eerste lid onder a, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, voor zover hier van belang, wordt onder aangiftetijdvak het tijdvak verstaan van vier weken dan wel één maand waarop de aangifte waarop de ingehouden loonbelasting wordt afgedragen, betrekking heeft dan wel, indien de werkgever over een afwijkend tijdvak aangifte doet, het tijdvak waarover loon is betaald van één maand of vier weken of herleid tot één maand of vier weken;
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregels uurloonschatting 2008, voor zover hier van belang, wordt het mediane uurloon vermenigvuldigd met een factor a/b als de urenomvang van de aan de schatting ten grondslag gelegde arbeid kleiner dan de urenomvang van de maatgevende arbeid. Hierbij is a gelijk aan de urenomvang van de aan de schatting ten grondslag gelegde arbeid en is b gelijk aan de urenomvang van de maatgevende arbeid.