ECLI:NL:RBDHA:2021:14954

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 december 2021
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
09/091757-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot verkrachting met volledige ontoerekeningsvatbaarheid en TBS-maatregel

Op 30 december 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 31 december 2020 in Wassenaar een poging tot verkrachting heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 1978 en op dat moment gedetineerd in een psychiatrisch centrum, werd beschuldigd van meerdere seksuele handelingen tegen de wil van het slachtoffer. Tijdens de zittingen op 14 juli, 29 september en 17 december 2021 werd vastgesteld dat de verdachte niet ter terechtzitting verscheen, maar zijn raadsman verzocht om de zaak buiten aanwezigheid van de verdachte te behandelen. De rechtbank besloot hierop, rekening houdend met de kwetsbaarheid van de verdachte en de wens van de benadeelde partij om geen confrontatie aan te gaan.

De tenlastelegging omvatte onder andere het omhelzen van het slachtoffer, het proberen te zoenen, en het aanraken van intieme delen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ziekelijke stoornis, de handelingen had verricht met de intentie om het slachtoffer te verkrachten. De deskundigen concludeerden dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict, wat leidde tot ontslag van alle rechtsvervolging en de oplegging van een TBS-maatregel met dwangverpleging. De rechtbank benadrukte het belang van behandeling om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, toegewezen. De totale schadevergoeding van € 4.214,63, bestaande uit materiële en immateriële schade, werd toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op aan de verdachte, die verplicht is om dit bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/091757-21
Datum uitspraak: 30 december 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1978 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in het penitentiair psychiatrisch centrum te Den Haag.
1.1 Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 14 juli 2021, 29 september 2021 (beide pro forma) en 17 december 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Kampen, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. B.J. de Bruijn, naar voren is gebracht.
1.2 Inleidende overweging
De verdachte is op 17 december 2021niet ter terechtzitting verschenen. De rechtbank heeft kort voor aanvang van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak een ondertekende afstandsverklaring van de verdachte ontvangen, waarin hij zonder opgave van redenen afziet van zijn recht om vandaag aanwezig te zijn. De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat sprake is van een kwetsbare verdachte die het lastig vindt om zijn verhaal in de rechtszaal te doen, maar graag wil dat de zaak vandaag wordt afgedaan. Hij heeft daarom verzocht om de zaak buiten aanwezigheid van de verdachte te behandelen. De officier van justitie heeft aangegeven zich te kunnen vinden in dit verzoek.
De rechtbank stelt voorop dat een inhoudelijke behandeling van de zaak in aanwezigheid van de verdachte in beginsel de voorkeur geniet, gelet op de aard en ernst van de zaak en de inhoud van de door deskundigen van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) opgestelde rapportages. Toch heeft de rechtbank besloten om de zaak buiten aanwezigheid van de verdachte te behandelen en de behandeling van de zaak niet aan te houden en daarbij de medebrenging van de verdachte te bevelen. De rechtbank heeft hierbij de kwetsbaarheid van de verdachte betrokken en diens wens om niet ter terechtzitting aanwezig te hoeven zijn, alsmede het verzoek van de door de verdachte gemachtigde raadsman de zaak buiten aanwezigheid van de verdachte te behandelen. De rechtbank heeft hierbij ook overwogen dat een bevel medebrenging niet garandeert dat de verdachte een volgende keer op een rustige en normale manier ter zitting zal verschijnen. Ook heeft de rechtbank bij haar oordeel betrokken dat de benadeelde partij bij monde van haar vertegenwoordiger heeft aangegeven de confrontatie met de verdachte niet te willen aangaan. Ten slotte wijst de rechtbank op het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving, waaronder de benadeelde partij, heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 december 2020 te Wassenaar en/of 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
- ( meermaals) die [slachtoffer] heeft omhelsd, althans zijn armen om het lichaam van die [slachtoffer] heen heeft gedaan en heeft gevraagd "hoeveel?",
- de telefoon uit de handen van die [slachtoffer] heeft geprobeerd te grissen,
- die [slachtoffer] op haar rug op de grond heeft geduwd en in die positie heeft gehouden door haar
omlaag te duwen met zijn armen en door bovenop haar te liggen,
- die [slachtoffer] heeft geprobeerd te zoenen,
- de benen van die [slachtoffer] heeft gespreid en met zijn geslachtsdeel tegen haar geslachtsdeel heeft gewreven en/of gegleden en haar geslachtsdeel en bovenbeen heeft aangeraakt,
- op de vraag van [slachtoffer] wat hij wil, heeft geantwoord dat hij een kind wil,
- de rits van de jas van die [slachtoffer] open heeft gemaakt en haar borsten heeft betast,
- heeft geprobeerd de broek van die [slachtoffer] open te maken,
- die [slachtoffer] stevig vast heeft gehouden bij haar pols,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 december 2020 te Wassenaar en/of 's-Gravenhage, [slachtoffer] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- ( meermaals) omhelzen van die [slachtoffer] , althans doen van zijn armen om het lichaam van die [slachtoffer] heen,
- die [slachtoffer] op haar rug op de grond duwen en in die positie houden door haar omlaag te duwen met zijn armen en door bovenop haar te liggen,
- de rits van de jas van die [slachtoffer] openmaken,
- die [slachtoffer] stevig vasthouden bij haar pols,
heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- omhelzen van die [slachtoffer] , althans doen van zijn armen om het lichaam van die Koon heen,
- bovenop die [slachtoffer] gaan liggen,
- proberen die [slachtoffer] te zoenen,
- spreiden van de benen van die [slachtoffer] en met zijn geslachtsdeel tegen haar geslachtsdeel wrijven en/of glijden en aanraken van haar geslachtsdeel en bovenbeen,
- betasten van de borsten van die [slachtoffer] .

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair integrale vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit van de primair tenlastegelegde poging tot verkrachting, nu het wettig en overtuigend bewijs hiervoor ontbreekt. Op de specifieke standpunten van de verdediging zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.2.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het [proces-verbaal] , van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale recherche, afdeling thematische opsporing, team zeden, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 99).
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt op 11 februari 2021, voor zover inhoudende (p. 15-20):
Op 31 december 2020, was ik op het strand, in Scheveningen bij Meijendel in Wassenaar. Hij omhelsde mij. Ik herinner mij dat hij zei, "Hoeveel?". Hij deed zijn armen om mij heen. Hij bleef me maar omhelzen. Op enig moment had ik mijn telefoon in mijn hand. Hij greep mijn hand vast en probeerde mijn telefoon weg te grissen. Hij deed dit heel sterk. Hij duwde mij op de grond en ging op mij liggen en dwong mij om in die positie te blijven. Hij gebruikte zijn armen om mij omlaag te duwen en te houden. Hij lag met zijn lichaamsgewicht boven op mij. Hij drukte mij ook omlaag met zijn armen. Hij spreidde mijn benen en maakte de beweging van droogneuken. Hij wreef en gleed met zijn kruis tegen mijn kruis. Ik vroeg herhaaldelijk wat hij wilde. Hij zei dat hij een kind wilde. Hij deed de rits van mijn jas open en raakte mijn borsten aan over mijn trui. Hij hield me nog steeds stevig bij mijn pols beet. Op het moment dat hij op me lag en hij mijn borsten aanraakte en me droog neukte, probeerde hij ook mijn broek open te maken. Hij bewoog met zijn geslachtsdeel tegen mijn geslachtsdeel aan. Ik herinner me dat hij ook mijn kruis en mijn bovenbenen aanraakte. Met zijn linkerhand, raakte hij mijn rechterborst aan. Hij pakte de bovenkant van mijn broek.
2. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, opgemaakt op 11 mei 2021, voor zover inhoudende (p. 93, 95 en 96):
Ik was op 31 december 2020 op de terugweg naar Scheveningen over het strand. Mijn 4e gedachte was ik loop er naar toe en ik verkracht haar. Ik heb mijn hand op haar schouder gelegd en ik begon haar een beetje aan te raken. Het woordje "verkrachten" kwam in mij op. Ik begon haar aan te raken en dit wilde zij niet. Ik duwde haar op de grond. Ik drukte haar handen naast haar hoofd op de grond en ik lag boven op haar. Zij lag op haar rug op de grond, zodat zij niet op kon staan. Ik was een beetje met haar aan het vrijen. Ik bewoog mijn geslachtsdeel tegen haar geslachtsdeel aan. Ik wilde graag een kind van haar en wilde haar verkrachten. Ik lag op haar en ik maakte wel een paar seks bewegingen.
3.3.
Bewijsoverwegingen
Verklaringen verdachte
De raadsman heeft allereerst bepleit dat de verklaringen van de verdachte niet als bewijs kunnen dienen, nu zijn verklaringen inconsistent en soms onsamenhangend zijn en geen daderkennis bij hem kan worden vastgesteld, anders dan hij zelf heeft kunnen vernemen aan de hand van het dossier
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de verdachte. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte heeft eerst bij de rechter-commissaris een bekennende verklaring afgelegd. Een aantal weken later bij de politie heeft de verdachte een gedetailleerde en wederom bekennende verklaring afgelegd. Deze verklaring sluit aan bij zijn eerdere verklaring en komt in grote lijnen overeen met de verklaringen van de aangeefster. Beide verklaringen zijn na het opstellen aan de verdachte voorgelezen, waarna hij met de inhoud heeft ingestemd. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van de verdachte dan ook voldoende betrouwbaar om te bezigen voor het bewijs.
Verklaringen aangeefster
De raadsman heeft ter zitting bepleit dat de poging tot verkrachting niet kan worden bewezen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de aangeefster pas in haar aangifte van 8 februari 2021 heeft verklaard dat de verdachte zou hebben gepoogd haar broek uit te doen, terwijl zij dit in eerste instantie vlak na het voorval niet heeft verklaard.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangifte van de aangeefster. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De verklaringen die de aangeefster heeft afgelegd zijn gedetailleerd en komen authentiek en betrouwbaar over. De aangeefster heeft consistent verklaard over wat er is gebeurd en waar dit precies heeft plaatsgevonden. De rechtbank constateert dat de verklaringen van de aangeefster op belangrijke punten worden ondersteund door in e de verklaringen van de verdachte. Het feit dat zij in het informatief gesprek nog niet heeft verklaard over het openen van haar broek, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid van haar aangifte en verklaring bij de rechter commissaris. Op grond van het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding de verklaringen van de aangeefster met betrekking tot het pogen tot het openen van de broek niet voor het bewijs te bezigen.
Poging verkrachting
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte de aangeefster op 31 december 2020 - onder andere - heeft omhelsd, haar naar de grond heeft gewerkt, op haar is gaan liggen, met zijn geslachtsdeel tegen haar geslachtsdeel heeft gewreven, haar borsten heeft betast, tegen de aangeefster heeft gezegd dat hij een kind wilde en heeft geprobeerd haar broek te openen. De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of deze handelingen gekwalificeerd kunnen worden als een poging tot verkrachting. De rechtbank is van oordeel dat dit wel het geval is en zij overweegt daartoe als volgt.
Het op de aangeefster gaan liggen en haar broek proberen open te maken, terwijl de verdachte met zijn geslachtsdeel tegen haar geslachtsdeel wreef of – zoals hij het zelf noemde – ‘aan het vrijen was’ en haar borsten betastte, zijn naar het oordeel van de rechtbank handelingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet anders kunnen worden aangemerkt dan als een begin van uitvoering van het misdrijf van verkrachting. Bovendien heeft de verdachte zelf meermalen verklaard dat hij de aangeefster wilde verkrachten en heeft hij tegen de aangeefster gezegd dat hij een kind wilde.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de primair ten laste gelegde poging tot verkrachting wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 31 december 2020 te Wassenaar en/of 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
- meermaals die [slachtoffer] heeft omhelsd en heeft gevraagd "hoeveel?"
;
- de telefoon uit de handen van die [slachtoffer] heeft geprobeerd te grissen
;
- die [slachtoffer] op haar rug op de grond heeft geduwd en in die positie heeft gehouden door haar
omlaag te duwen met zijn armen en door bovenop haar te liggen
;
- de benen van die [slachtoffer] heeft gespreid en met zijn geslachtsdeel tegen haar geslachtsdeel heeft gewreven en haar geslachtsdeel en bovenbeen heeft aangeraakt
;
- op de vraag van [slachtoffer] wat hij wil, heeft geantwoord dat hij een kind wil
;
- de rits van de jas van die [slachtoffer] open heeft gemaakt en haar borsten heeft betast
;
- heeft geprobeerd de broek van die [slachtoffer] open te maken
;
- die [slachtoffer] stevig vast heeft gehouden bij haar pols
;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit volledig ontoerekeningsvatbaar was en op grond daarvan dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte wel toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit. Hij heeft in dat verband gewezen op het – als bijlage bij de pleitnota opgenomen – onderzoek dat is verricht bij de verdachte enkele uren nadat het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden. Daaruit zou blijken dat er geen verwarde, gedesoriënteerde, psychotische man is waargenomen door de verpleegkundige.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vraag of het feit aan de verdachte kan worden toegerekend heeft de rechtbank acht geslagen op het Pro Justitia-rapport van de [psychiater] en de klinisch [psycholoog] van 16 november 2021, waarin – samengevat – het volgende staat.
De deskundigen concluderen dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te classificeren als schizofrenie, welke ernstig en chronisch van aard is. De verdachte gebruikte al ongeveer een maand voorafgaand aan het ten laste gelegde geen medicatie meer en hij functioneerde al maanden slecht. Het gedrag van de verdachte, zoals gebleken uit de verklaringen van de aangeefster en tijdens de observatie in het PBC, duiden de deskundigen als geheel psychotisch. Volgens de deskundigen werkte de stoornis van de verdachte geheel door in zijn handelen ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit en had de verdachte geen keuzevrijheid om zich aan de invloed daarvan te onttrekken. Op grond van het voorgaande adviseren de deskundigen het ten laste gelegde in het geheel niet aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat het Pro Justitia-rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en acht de conclusie van de onderzoekers duidelijk en goed onderbouwd. De rechtbank neemt deze conclusie daarom over en legt deze mede aan haar oordeel ten grondslag. Het door de raadsman overgelegde verslag van een onderzoek dat kort na het ten laste gelegde heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank niet relevant bij de beoordeling van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Dit onderzoek heeft immers plaatsgevonden met een ander doel en is bovendien veel minder uitgebreid en diepgaand geweest dan het onderzoek dat heeft plaatsgevonden in het PBC en ten grondslag ligt aan voornoemd Pro Justitia-rapport.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bewezen verklaarde wegens de ziekelijke stoornis van de verdachte niet aan hem kan worden toegerekend. De rechtbank zal de verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.De oplegging van de maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging zal worden opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht geen TBS op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte is de aangeefster in het donker op en rondom het strand gevolgd en heeft haar geprobeerd met geweld te verkrachten. Met zijn handelen heeft de verdachte op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van de aangeefster geschonden en een voor haar intimiderende en zeer beangstigend situatie doen ontstaan. Feiten als deze kunnen langdurige psychische en emotionele gevolgen hebben voor het slachtoffer. Dat dit ook bij de aangeefster het geval is, is mede gebleken uit de toelichting bij haar vordering als benadeelde partij. De verdachte heeft dit ernstige feit gepleegd onder invloed van zijn psychotische toestand. Het voorkomen van herhaling van een dergelijke geweldsuitbarsting is van groot belang.
De maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van het eerdergenoemde Pro Justitia-rapport. De deskundigen schatten het recidivegevaar bij de verdachte in als zeer hoog, indien hij niet wordt behandeld voor zijn schizofrene stoornis. Volgens de deskundigen is er een verhoogd recidiverisico op zedendelicten. Daarbij merken de deskundigen op dat de verdachte tijdens zijn opname in het PBC eveneens grensoverschrijdend gedrag richting vrouwen heeft getoond. De verdachte is volgens de deskundigen een zorgmijder. Hij heeft geen ziekte-inzicht, onttrekt zich aan hulpverlening en is niet ontvankelijk voor beïnvloeding. De deskundigen achten een langdurig toezicht met begeleiding en structurering en het nemen van medicatie noodzakelijk om te voorkomen dat de verdachte zich aan de behandeling kan onttrekken. Gezien het hoge recidiverisico en de benodigde mate van beveiliging, begeleiding en behandeling, adviseren de deskundigen om aan de verdachte TBS met dwangverpleging op te leggen.
Conclusie van de rechtbank
Gelet op de inhoud van het rapport en de bewezen verklaarde poging tot verkrachting, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte onmiskenbaar een gevaar vormt voor de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en dat behandeling van zijn stoornis noodzakelijk en vereist is om herhaling van ernstige geweldsdelicten te voorkomen. De rechtbank acht het dan ook onverantwoord om de verdachte zonder behandeling in de maatschappij te laten terugkeren.
Dit alles maakt dat de rechtbank de maatregel van TBS aan de verdachte zal opleggen.
De rechtbank overweegt daartoe dat aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de TBS-maatregel is voldaan. Het bewezen verklaarde feit betreft een misdrijf als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en tijdens het begaan van het feit bestond bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens. Verder is de rechtbank op grond van de conclusies van de onderzoekers van oordeel dat de verdachte een gevaar vormt voor de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en dat behandeling van zijn stoornis noodzakelijk en vereist is om een herhaling van soortgelijke of ernstigere geweldsdelicten te voorkomen.
De rechtbank ziet geen ruimte voor een TBS met voorwaarden, nu uit het Pro Justitia-rapport blijkt dat de verdachte zich eerder aan hulpverlening heeft onttrokken en niet intrinsiek gemotiveerd is om medicatie te nemen. De rechtbank acht dwangverpleging daarom noodzakelijk.
De rechtbank overweegt dat de TBS-maatregel zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid, Sr, hoeft de duur van de TBS daarom niet op voorhand gemaximeerd te zijn. De rechtbank zal de maatregel dan ook ongemaximeerd aan de verdachte opleggen.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 4.214,63, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 464,63 aan materiële schade en € 3.750,00 aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op materiële schade, is namens de verdachte niet betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij ook voldoende onderbouwd dat zij psychische schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit. Door de verdediging is de vordering ook op dat punt niet betwist.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de gehele vordering toewijzen ter hoogte van
€ 4.214,63, bestaande uit € 464,63 aan materiële schade en € 3.750,00 aan immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 31 december 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskosten
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Aan de verdachte zal voor het onder 3.5 bewezen verklaarde strafbare feit een maatregel worden opgelegd en hij is daarom tegenover het slachtoffer aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.214,63, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45 en 242 Sr.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
poging tot verkrachting;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart de verdachte niet strafbaar;
ontslaat de verdachte ter zake van alle rechtsvervolging;
gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte;
beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] een bedrag van € 4.214,63, voor € 464,63 bestaande uit materiële schade en voor € 3.750,00 bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij ten behoeve van die vordering gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 4.214,63, voor het gedeelte van € 464,63 bestaande uit materiële schade en voor het gedeelte van € 3.750,00 uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2020 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 52 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Essen, voorzitter,
mr. J.C. U-A-Sai, rechter,
mr. F.C.W. de Graaf, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.I.J. van den Bogert, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 december 2021.