ECLI:NL:RBDHA:2021:14938

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
AWB 20/2050
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning Surinaamse staatsburger na verplaatsing hoofdverblijf naar Suriname; geen strijd met artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk beroep van een Surinaamse eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning onbepaalde tijd. De eiser had op 11 maart 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 13 februari 2020 was genomen. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op 20 oktober 2021 gehouden, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting waren ook de echtgenote en twee kinderen van de eiser aanwezig.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zijn hoofdverblijf meer dan zes maanden buiten Nederland had gevestigd, namelijk in Suriname, en dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning terecht had ingetrokken. De eiser voerde aan dat zijn hoofdverblijf was verplaatst vanwege medische redenen, maar de rechtbank oordeelde dat de medische situatie niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die de intrekking van de verblijfsvergunning onterecht maakten. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet ten onrechte had overwogen dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de overschrijding van de zes maanden te wijten was aan omstandigheden buiten zijn schuld.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de inmenging in het gezinsleven van de eiser niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank vond dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat er geen belemmeringen waren voor het uitoefenen van gezinsleven in Suriname. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/2050
V-nummer: [v-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

(gemachtigde: mr. T.R. Hüpscher),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. R.A.P.M. van der Zanden).

Procesverloop

Eiser heeft op 11 maart 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 13 februari 2020 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2021. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren aanwezig [echtgenote eiser] , eisers echtgenote, en [dochter eiser] en [zoon eiser] , twee van zijn kinderen. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum eiser] 1970 en bezit de Surinaamse nationaliteit. Bij besluit van 22 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd ingetrokken.
2. Op 18 september 2019 heeft eiser tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 13 februari 2020 (het bestreden besluit) is het bezwaar van eiser daartegen ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat eiser meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland zijn hoofdverblijf had gevestigd, namelijk in Suriname.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn hoofdverblijf heeft verplaatst zonder dat er sprake was van bijzondere omstandigheden. Eiser meent namelijk dat hij zijn hoofdverblijf heeft verplaatst vanwege zijn medische situatie. De behandeling van de fistel bij eiser bood in Nederland geen verbetering, waardoor eiser genoodzaakt was om deze behandeling in Suriname voort te zetten, aldus eiser. Verder stelt eiser dat de intrekking van de verblijfsvergunning in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [1] Tot slot geeft eiser aan dat hij momenteel afgeleid verblijfsrecht heeft als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez. [2] Hij meent dat hierdoor naturalisatie voor hem onmogelijk is en gevaar loopt om zijn verblijfsrecht te verliezen zodra zijn minderjarige zoon meerderjarig wordt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 19, gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), kan een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden ingetrokken indien de houder daarvan zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd.
5. Uit het beleid van verweerder, zoals neergelegd in paragraaf B1/6.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), volgt dat verweerder beoordeelt of de vreemdeling het hoofdverblijf als bedoeld in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, heeft verplaatst aan de hand van feiten en omstandigheden van feitelijke aard. Verder blijkt uit deze paragraaf, voor zover hier van belang, dat er in ieder geval sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf als de vreemdeling meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland heeft verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat de overschrijding van deze zes maanden te wijten is aan omstandigheden die buiten zijn schuld zijn gelegen.
6. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser zijn hoofdverblijf heeft verplaatst naar Suriname in de periode van 17 oktober 2013 tot 18 december 2018.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat de gestelde noodzaak om buiten Nederland te verblijven, namelijk de medische behandeling aan de fistel, niet maakt dat hierdoor sprake is van een omstandigheid die buiten zijn schuld is gelegen. Daarbij heeft verweerder terecht gesteld dat uit de overgelegde medische stukken niet blijkt dat eiser voor de behandeling aan de fistel uitsluitend op Suriname was aangewezen. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, blijkt ook uit deze stukken dat de laatste behandeling in 2015 heeft plaatsgevonden. Over de uitleg van eiser op zitting dat dit mede kwam door zijn financiële situatie heeft verweerder eveneens kunnen overwegen dat er geen sprake is van een buiten zijn schuld gelegen omstandigheid. Nu eiser zijn hoofdverblijf uit Nederland heeft verplaatst en er geen sprake is van een omstandigheid die buiten eisers schuld is gelegen, heeft verweerder de verblijfsvergunning terecht ingetrokken.
8. Niet in geschil is dat sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder echter niet ten onrechte geconcludeerd dat de inmenging niet in strijd is met dit artikel. De stelling van eiser dat de belangenafweging in dit kader onvoldoende en niet inzichtelijk is, wordt niet gevolgd. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, is niet gebleken dat de medische behandeling slechts in Suriname kon plaatsen, waardoor er geen noodzaak bestond voor de gezinsleden om met eiser mee naar Suriname te gaan. Verweerder heeft verder in dit kader kunnen meewegen dat eisers jongste zoon het grootste deel van zijn leven in Suriname heeft doorgebracht, zijn dochter haar vormende jaren, namelijk de puberteit, ook heeft doorgebracht in Suriname en zijn oudste zoon nog altijd in Suriname verblijft. Verder heeft verweerder terecht gesteld dat eisers echtgenote betaald werk heeft kunnen verrichten in Suriname. Verweerder heeft dan ook terecht kunnen overwegen dat niet is gebleken van objectieve en subjectieve belemmeringen voor het uitoefenen van het gezinsleven in Suriname.
9. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat eisers beroepsgrond ten aanzien van zijn verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez geen doel treft nu dat verblijfsrecht in deze procedure niet in geschil is.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, op 28 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De rechter is buiten staat deze
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
2.HvJEU 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.