In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2021 uitspraak gedaan over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak is gestart naar aanleiding van een verzoekschrift dat op 28 januari 2021 is ingediend. De kinderrechter heeft de minderjarigen op 28 januari 2021 tijdelijk uit huis geplaatst in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, vanwege zorgen over de thuissituatie bij de vader, die in verband met huiselijk geweld en onveilige omstandigheden niet in staat werd geacht om voor de kinderen te zorgen. De moeder heeft ingestemd met de uithuisplaatsing, maar heeft haar zorgen geuit over de opvoedingswijze van de vader.
Tijdens de zitting op 9 februari 2021 zijn de minderjarigen, de ouders en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling gehoord. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders en de oma niet in staat zijn om de volledige zorg voor [minderjarige 1] op zich te nemen. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing voor beide minderjarigen toegewezen, met als doel de rust, stabiliteit en structuur te waarborgen die zij nodig hebben. De machtiging voor [minderjarige 1] is verleend tot 4 september 2021 en voor [minderjarige 2] tot 11 mei 2021. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het verzoek om meer of anders te verzoekt is afgewezen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.