ECLI:NL:RBDHA:2021:1489

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
C/09/606627 / JE RK 21-136
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2021 uitspraak gedaan over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak is gestart naar aanleiding van een verzoekschrift dat op 28 januari 2021 is ingediend. De kinderrechter heeft de minderjarigen op 28 januari 2021 tijdelijk uit huis geplaatst in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, vanwege zorgen over de thuissituatie bij de vader, die in verband met huiselijk geweld en onveilige omstandigheden niet in staat werd geacht om voor de kinderen te zorgen. De moeder heeft ingestemd met de uithuisplaatsing, maar heeft haar zorgen geuit over de opvoedingswijze van de vader.

Tijdens de zitting op 9 februari 2021 zijn de minderjarigen, de ouders en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling gehoord. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders en de oma niet in staat zijn om de volledige zorg voor [minderjarige 1] op zich te nemen. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing voor beide minderjarigen toegewezen, met als doel de rust, stabiliteit en structuur te waarborgen die zij nodig hebben. De machtiging voor [minderjarige 1] is verleend tot 4 september 2021 en voor [minderjarige 2] tot 11 mei 2021. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het verzoek om meer of anders te verzoekt is afgewezen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/606627 / JE RK 21-136
Datum uitspraak: 9 februari 2021

Beschikking van de kinderrechter

Machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 28 januari 2021 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2006 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2007 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats]

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. S. Salhi, te Den Haag.

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 28 januari 2021 van de kinderrechter in deze rechtbank zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis geplaatst in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 28 januari 2021 tot 11 februari 2021 en is de behandeling van het overige aangehouden tot deze zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook voornoemde beschikking d.d. 28 januari 2021.
Op 9 februari 2021 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
  • de vader;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
  • [minderjarige 1] .
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn beiden op 9 februari 2021 in raadkamer gehoord.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot machtiging [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 4 september 2021, en tot machtiging [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 12 oktober 2021.
Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag. De jeugdbescherming in Amsterdam was eerst betrokken bij [minderjarige 1] . Voor de terugplaatsing bij de vader en [minderjarige 2] zat hij in een gezinsgerichte voorzienig. De vader gaf in eerst instantie aan niet voor [minderjarige 1] te kunnen zorgen, maar heeft hem uiteindelijk toch mee naar huis genomen en aangegeven nu wel voor hem te kunnen zorgen. De jeugdbescherming in Amsterdam stond niet achter dit verblijf, omdat de situatie nog te onstabiel was. Na een paar weken is de situatie thuis geëscaleerd en zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader uit huis gehaald door de politie in verband met huiselijk geweld. De vader heeft aangegeven mishandeld te zijn door de kinderen en de kinderen geven aan mishandeld te zijn door de vader. De kinderen zijn daarna tijdelijk bij de oma geplaatst. Op dit moment is [minderjarige 1] bij [verblijfplaats 1] geplaatst en is [minderjarige 2] bij [verblijfplaats 2] geplaatst. De moeder verblijft bij de [verblijfplaats 3] en kan niet voor de kinderen zorgen. [minderjarige 1] wil bij de oma wonen, maar dit is full time niet haalbaar en [minderjarige 2] heeft eerst rust nodig voordat hij eventueel terug kan worden geplaatst bij de vader. De machtigingen tot uithuisplaatsing zijn noodzakelijk om de komende periode te kunnen onderzoeken wat het beste is voor de kinderen.
De moeder heeft ingestemd met het verzochte, althans heeft zich niet tegen toewijzing daarvan verzet. De moeder heeft verklaard dat ze het niet eens is met de opvoedingswijze van de vader. De vader kan de zorg en opvoeding van de kinderen niet aan en de moeder maakt zich zorgen over [minderjarige 2] . De vader slaapt overdag veel, waardoor [minderjarige 2] thuis niet de structuur en regelmaat krijgt die hij nodig heeft. Voordat [minderjarige 2] wordt teruggeplaatst bij de vader moeten er afspraken worden gemaakt en onderzoek worden gedaan.
De vader heeft verweer gevoerd tegen de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] . Voordat [minderjarige 1] bij hen kwam wonen ging het goed met [minderjarige 2] . Hij ging naar school en de vader loopt bij een psycholoog en heeft zijn traject bij de Brijder afgerond. De vader erkent dat de opvoeding en verzorging van [minderjarige 1] te zwaar voor hem is, maar hij begrijpt niet waarom [minderjarige 2] ook uit huis is geplaatst. De vader verzoekt daarom [minderjarige 2] weer bij hem te plaatsen.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn.
De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] toewijzen zoals verzocht. Daarbij overweegt de kinderrechter dat is gebleken dat noch één van de ouders, noch de oma in staat zijn om de volledige verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] op zich te nemen. De komende periode moet worden gezocht naar een geschikte verblijfsplek voor [minderjarige 1] en moet worden gekeken naar de mogelijkheden voor (gedeeltelijk) verblijf bij dan wel omgang met de oma. Voor [minderjarige 2] is het van belang dat hij nu de rust, stabiliteit en structuur krijgt die hij nodig heeft. De komende periode moet er eerst zicht komen op de opvoedsituatie bij de vader thuis, moet voortvarend onderzocht worden wat [minderjarige 2] nodig heeft om daar structureel veilig te kunnen verblijven en moeten er afspraken worden gemaakt om dit te realiseren. . De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing daarom toewijzen en acht de duur van drie maanden daarbij passend.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 11 februari 2021 tot 4 september 2021, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling;
en
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 11 februari 2021 tot 11 mei 2021;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2021 door mr. M. Kramer, kinderrechter, in tegenwoordigheid van V.A.H. Schoorl als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 22 februari 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.