ECLI:NL:RBDHA:2021:14844

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
4 januari 2022
Zaaknummer
NL21.13468
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag Cubaanse eiser wegens niet in persoon indienen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een Cubaanse eiser die een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat de eiser deze niet in persoon had ingediend. De eiser, die eerder vijf aanvragen had ingediend die allemaal waren afgewezen, stelde dat hij bang was om in bewaring te worden gesteld en daarom niet in persoon kon verschijnen. De rechtbank heeft de zaak op 20 oktober 2021 behandeld, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. R.A.P.M. van der Zanden, en de staatssecretaris door mr. P.H. van Akenborgh.

De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een bestuursorgaan een aanvraag buiten behandeling kan stellen indien de aanvrager niet voldoet aan de wettelijk vereiste procedures. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet aan de voorwaarden had voldaan, aangezien hij zijn aanvraag niet in persoon had ingediend, wat vereist was volgens de Vreemdelingenwet en de Vreemdelingencirculaire. De rechtbank oordeelde dat de door de eiser aangevoerde redenen niet voldoende waren om een uitzondering te maken op deze regel.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel vermeld tegen deze uitspraak, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.13468

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. van Akenborgh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. R.A.P.M. van der Zanden).

ProcesverloopBij besluit van 19 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling gesteld.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Cubaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [Geb. datum] 1968.
2. Eiser heeft eerder vijf aanvragen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze zijn alle vijf afgewezen en staan in rechte vast. Op 11 augustus 2021 heeft eiser de huidige aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de opvolgende asielaanvraag buiten behandeling gesteld, omdat eiser deze aanvraag niet in persoon heeft ingediend. [1]
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij de aanvraag niet in persoon heeft ingediend, omdat hij bang is dat hij in bewaring wordt gesteld. Eiser stelt verder dat hij met het M35-O formulier een aanvraag heeft ingediend en deze daarom in behandeling moet worden genomen. Ter onderbouwing hiervan verwijst hij naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [2]
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb kan een bestuursorgaan een aanvraag buiten behandeling stellen indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
6. Op grond van artikel 3.108, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 8, onder c en d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) door de vreemdeling of zijn wettelijke vertegenwoordiger in persoon ingediend op een door Onze Minister te bepalen plaats.
7. Op grond van paragraaf C1/2.9 van de Vreemdelingencirculaire 2000 staat, onder andere, weergegeven dat artikel 3.118b van het Vb 2000 het verloop van de asielprocedure regelt als een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt ingediend. Eveneens is opgenomen dat de vreemdeling of diens wettelijk vertegenwoordiger een tweede of volgende asielaanvraag in persoon dient in te dienen op het aanmeldcentrum Ter Apel. De in artikel 3.50 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) genoemde gevallen zijn hiervan uitgezonderd.
8. In het voornemen van 12 augustus 2021 is eiser in de gelegenheid gesteld om zijn opvolgende asielaanvraag in persoon in te dienen dan wel om schriftelijk te verklaren waarom hij zich niet in persoon kan melden. Bij de zienswijze van 16 augustus 2021 heeft eiser aangegeven waarom hij zich niet in persoon kan melden. Als reden geeft eiser aan dat hij, gelet op zijn eerdere ervaringen bij het indienen van een asielaanvraag, niet in persoon is verschenen, omdat hij vreest om in bewaring te worden gesteld en te worden uitgezet naar Cuba. Er geldt namelijk nog steeds een terugkeerbesluit ten aanzien van eiser. De rechtbank stelt vast dat de door eiser gegeven verklaring niet valt onder de uitzonderingen uit artikel 3.50 VV. Verweerder heeft daarom terecht gesteld dat eiser niet aan de voorwaarden heeft voldaan als hiervoor weergegeven, waardoor verweerder de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld.
9. Het beroep van eiser op de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2018 slaagt niet, omdat het geen vergelijkbare zaak betreft. In die uitspraak ging het immers om de uitleg van het onderscheid van het kenbaar maken van een asielaanvraag en het daadwerkelijk indienen hiervan door middel van een daartoe bestemd formulier.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.ABRvS 28 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2098.