Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2021 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
de minister van Defensie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Het beroep is ongegrond.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een militair die in de rang van kapitein is gewaardeerd, en de minister van Defensie. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister, waarin zijn functie als unit manager werd gewaardeerd met een somscore van 47 punten, wat volgens eiser zou moeten leiden tot een waardering in de rang van majoor. Eiser stelde dat hij per januari 2019 werkzaamheden had verricht die bij de functie van unit manager hoorden en dat hij daarom recht had op een aanpassing van zijn functiebeschrijving en beloning.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de functie van unit manager in redelijkheid in de rang van kapitein heeft gewaardeerd. De rechtbank overwoog dat de waardering van functies op basis van een functiewaarderingssysteem een discretionaire bevoegdheid is van de minister, die slechts terughoudend door de rechtbank kan worden getoetst. De rechtbank concludeerde dat de minister de functie op basis van de functiebeschrijving had gewaardeerd en dat er bij een somscore van 47 sprake was van een overlappende rangbracket voor zowel kapiteins- als majoorsfuncties.
De rechtbank oordeelde dat de keuze van de minister om de functie in de rang van kapitein te waarderen, gelet op de beleidsfactoren en de gelijkheid tussen burgers en militairen, redelijk was. Eiser's beroepsgronden werden verworpen en het beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.