ECLI:NL:RBDHA:2021:14804

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
SGR 20/2503
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik na vernietiging bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die was verleend voor planologisch strijdig gebruik van een perceel. De vergunninghoudster had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het gebruik van een opstal ten behoeve van een goederenvervoerbedrijf. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zuidplas had deze vergunning verleend, maar het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan werd later vernietigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank oordeelde dat de omgevingsvergunning niet langer kon worden gehandhaafd, omdat deze was verleend op basis van een inmiddels vernietigd bestemmingsplan. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde het bestreden besluit. Tevens herroepte de rechtbank het primaire besluit en droeg verweerder op om opnieuw een besluit te nemen op de aanvraag. Eiser kreeg een vergoeding voor het betaalde griffierecht en de proceskosten. De uitspraak benadrukt de rechtszekerheid en de noodzaak voor bestuursorganen om besluiten te baseren op geldige en onherroepelijke bestemmingsplannen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2503

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.R. Plug),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zuidplas, verweerder

(gemachtigde: mr. A.J.M.M. Scholtes).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde-partij] V.O.F., te [vestigingsplaats] , vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. J.J. Turenhout).

Procesverloop

In het besluit van 17 september 2019 (primair besluit) heeft verweerder vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het planologisch strijdig gebruik van de opstal op het perceel gelegen aan de [perceel] [huisnummer] , te [plaats] (het perceel) ten behoeve een goederenwegvervoerbedrijf.
In het besluit van 20 februari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2021 op zitting behandeld. Tijdens deze zitting heeft de rechtbank ook het beroep met zaaknummer SGR 19/3761 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] , bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij de rechtbank zijn twee beroepen aanhangig inzake het (gestelde) strijdige gebruik op het perceel. Eiser en vergunninghoudster zijn over en weer bij deze beroepen betrokken. Deze beroepen hebben zaaknummers SGR 19/3761 en SGR 20/2503. De rechtbank doet vandaag afzonderlijk uitspraak in beide zaken.
2.1.
Op 5 juli 2019 heeft vergunninghoudster een aanvraag bij verweerder ingediend voor het planologisch strijdig gebruik van de opstal op het perceel.
2.2.
In het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor het in strijd met een bestemmingsplan gebruiken van de opstal op het perceel, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder overweegt daartoe dat het perceel is gelegen in het gebied waar het bestemmingsplan “Herziening Zuidplaspolder 1” van kracht is en de gronden daarin de bestemming “Bedrijf” hebben. De activiteit van vergunninghoudster is in strijd met de regels van dit bestemmingsplan omdat deze gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die vermeld staan in categorie 1 en/of 2 van de als bijlage 2 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten. Een goederenvervoerbedrijf met een bedrijfsoppervlak kleiner dan 1000 vierkante meter wordt binnen de Staat van Bedrijfsactiviteiten gekwalificeerd als categorie 3.1. Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1 van de Wabo en artikel 5.4.1 van de planregels kan echter van het bestemmingsplan worden afgeweken als het bedrijf gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is aan een milieucategorie 2-bedrijf. Volgens verweerder zijn de activiteiten van vergunninghoudster hiermee vergelijkbaar en kan vergunninghoudster daarom worden gekwalificeerd als een milieucategorie 2-bedrijf. Verweerder heeft zich hierbij mede gebaseerd op de ruimtelijke motivering van ROMstad van 18 juni 2019. In het bestreden besluit heeft verweerder de verleende omgevingsvergunning, overeenkomstig het advies van de commissie voor bezwaarschriften, gehandhaafd.
3. Ter plaatse gold ten tijde van de besluitvorming het bestemmingsplan “Herziening Zuidplaspolder 1”. In de uitspraak van 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2505, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan “Herziening Zuidplaspolder 1” onder andere vernietigd voor zover dat de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-aannemersbedrijf 3.1" voor de percelen [perceel] [huisnummers] betreft. De Afdeling heeft aan dit oordeel kort gezegd ten grondslag gelegd dat indien wordt afgeweken van de richtafstanden uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de VNG een nader onderzoek naar de gevolgen van de toegekende bestemming en aanduiding voor het naastgelegen perceel van eiser niet mocht ontbreken. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is voor zover het de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-aannemersbedrijf 3.1" voor de percelen [perceel] [huisnummers] betreft in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorbereid.
4. In reactie op de vraag van de rechtbank welke gevolgen de uitspraak van de Afdeling voor het onderhavige beroep heeft, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de verleende omgevingsvergunning thans dient te worden geweigerd, omdat deze in afwijking van het vernietigde bestemmingsplan is verleend. Het beroep van eiser is daarom gegrond.
5. In zijn reactie op het antwoord van verweerder betoogt eiser dat verweerder zich thans op het standpunt stelt dat uit onderzoek is gebleken dat op het perceel slechts een categorie-1 bedrijf aanwezig mag zijn. Volgens het vigerende bestemmingsplan “Landelijk Gebied” rust op de percelen de bestemming “Groothandelsbedrijf”. Volgens eiser miskent verweerder dat op de percelen slechts een groothandelsbedrijf is toegestaan. Dat betekent dat ook een categorie-1 bedrijf op het perceel niet is toegestaan. Evenwel komt verweerder volgens eiser terecht tot de conclusie dat de verleende omgevingsvergunning ten onrechte is verleend.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Uit artikel 8:72, tweede lid, van de Awb volgt dat de vernietiging van een besluit ook de vernietiging van de rechtsgevolgen van dat besluit meebrengt. Uit jurisprudentie van de Afdeling volgt dat een omgevingsvergunning niet van rechtswege ongeldig wordt als het daaraan ten grondslag liggende bestemmingsplan wordt vernietigd, omdat de omgevingsvergunning niet als rechtsgevolg van het vernietigde bestemmingsplan kan worden aangemerkt. Vernietiging van het bestemmingsplan leidt er slechts toe dat een omgevingsvergunning die op grond daarvan is verleend, blootstaat aan vernietiging zolang de vergunning niet onherroepelijk is. Dat betekent dat een bestuursorgaan in een bezwaarprocedure tegen een vergunning die nog niet in rechte onaantastbaar is, aan deze vergunning niet met succes het vernietigde bestemmingsplan ten grondslag kan leggen. Als de zogenoemde Tegelen-jurisprudentie niet van toepassing is, geldt dat in een beroepsprocedure tegen zo een vergunning eveneens. [1]
6.2.
De zogeheten Tegelen-jurisprudentie is in dit beroep niet van toepassing. Deze jurisprudentie is immers alleen van toepassing in het geval het nieuwe bestemmingsplan de activiteit toestaat. Indien het vernietigde bestemmingsplan de desbetreffende activiteit niet toestaat, maar daarvoor een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan nodig is, zoals hier het geval is, strekt de rechtszekerheid van de aanvrager niet zover dat ook in dat geval een uitzondering op de hoofdregel van artikel 8:72, tweede lid, moet worden gemaakt. [2]
6.3.
De rechtbank stelt vast dat het bestemmingsplan “Herziening Zuidplaspolder 1” ten grondslag heeft gelegen aan het verlenen van de omgevingsvergunning die ziet op de activiteit afwijken van dat bestemmingsplan. Verder stelt de rechtbank vast dat die omgevingsvergunning nog niet onherroepelijk was op het moment dat dit bestemmingsplan werd vernietigd. Zij is immers het onderwerp van het onderhavige beroep. Gelet op de vernietiging van het bestemmingsplan “Herziening Zuidplaspolder 1” en voornoemde jurisprudentie is de rechtbank van oordeel dat dit bestemmingsplan niet langer als grondslag voor het verlenen van de omgevingsvergunning kan dienen. Het bestreden besluit berust derhalve op een ondeugdelijke grondslag en komt daarmee voor vernietiging in aanmerking.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak. Omdat er niet langer een grondslag voor de bestreden besluitvorming bestaat, herroept de rechtbank het primaire besluit. Verweerder moet opnieuw een besluit op de aanvraag nemen.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
9. Om dezelfde reden krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1. Daarnaast heeft eiser reiskosten ten bedrage van € 17,62 gemaakt voor het bijwonen van de zitting. Toegekend wordt € 1.513,62.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.513,62.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:247.
2.Zie de uitspraken van de Afdeling van 21 december 1999, ECLI:NL:RVS:1999:AA4296 en 21 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:92.