In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag over de toekenning van een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiseres, die kampt met verschillende lichamelijke beperkingen, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor persoonlijke begeleiding en de toekenning van hulp in het huishouden met een lagere intensiteit dan voorheen. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door verweerder naar de situatie van eiseres onvoldoende was geweest. Eiseres had eerder een indicatie voor hulp in het huishouden met de intensiteit 'Plus', maar kreeg nu een indicatie met de intensiteit 'Basis'. De rechtbank stelde vast dat er geen medische keuring had plaatsgevonden en dat de persoonlijke omstandigheden van eiseres en haar partner niet adequaat waren onderzocht. Hierdoor was het besluit van verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel tot stand gekomen.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde het bestreden besluit. Tevens verklaarde de rechtbank het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag voor persoonlijke begeleiding niet-ontvankelijk, omdat dit bezwaar prematuur was. De rechtbank droeg verweerder op om binnen tien weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de bevindingen van de rechtbank. Eiseres heeft recht op vergoeding van de proceskosten, die door verweerder moeten worden betaald.