3.4.2Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
Diepe steekverwonding in de rug
[slachtoffer] heeft zoals gezegd onder meer één diepe steekverwonding in de rug; ten aanzien van die steekverwonding overweegt de rechtbank als volgt.
Ten eerste is door een arts in relatie tot deze verwonding geconcludeerd dat, omdat er een lap vel uit de wond hing, met kracht en met een draaiende beweging in de rug is gestoken. Uit deze bevindingen van de arts leidt de rechtbank dan ook af, tezamen met het feit dat de verwonding door de arts als “diep” is beoordeeld (en het gegeven dat door een winterjas en kleding heen is gestoken), dat met de nodige kracht is gestoken.
Ten tweede blijkt uit de medische verklaring dat er is gestoken halverwege de rug van [slachtoffer] , iets uit het midden. Een arts heeft aangegeven dat de rugspier is beschadigd en dat de long op enkele centimeters na is gemist. Naar algemene ervaringsregels levert het steken op een dergelijke plek een aanmerkelijke kans op de dood op: het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de nabijheid van die plek vitale organen en belangrijke (slag)aderen bevinden. Als deze geraakt worden is in de regel sprake van een levensbedreigende situatie die tot de dood van het slachtoffer kan leiden. Nu het algemene ervaringsregels betreft, heeft iedereen, dus ook de verdachte, wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans.
Ten derde ging het om een dynamische situatie in het donker, waarbij de verdachte, de medeverdachten en [slachtoffer] dicht bij elkaar stonden, zodat de kans op een dodelijke verwonding (bij gebrek aan controle) door te steken eerder moet worden aangenomen.
In die omstandigheden, in onderling samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat degene die stak en daarmee deze diepe steekverwonding in de rug van [slachtoffer] veroorzaakte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg daarvan zou overlijden. De rechtbank acht derhalve bewezen, dat het opzet van degene die op bedoelde plek heeft gestoken – in de zin van voorwaardelijk opzet – was gericht op het van het leven beroven van [slachtoffer] .
Overige oppervlakkige steekverwondingen
Ten aanzien van de overige, oppervlakkige steekverwondingen in de rug, de borst, arm en nek van [slachtoffer] overweegt de rechtbank het volgende. Ten eerste is niet duidelijk of (al) deze verwondingen zijn toegebracht door dezelfde persoon, als degene die het diepe steekletsel in de rug veroorzaakte. Uit de verklaringen van [slachtoffer] maar ook uit de verschillende plaatsen op het lichaam waar deze verwondingen zijn toegebracht (de voor- en achterkant van het lichaam) volgt in dat verband eerder het tegendeel. Dit brengt mee dat het hiervoor aangenomen voorwaardelijke opzet op de dood in relatie tot de diepe steekverwonding niet zonder meer geldt voor degene of degenen die de oppervlakkige steekverwondingen heeft dan wel hebben veroorzaakt. Daarbij komt dat uit de aard (en plek) van de oppervlakkige verwondingen, dat voorwaardelijke opzet niet op zichzelf reeds volgt, te meer daar informatie over onder meer de kracht van het steken (of bijvoorbeeld dat aard van het steekwapen) ontbreekt. Het feit dat gestoken is in een dynamische (ongecontroleerde) situatie (in het donker) maakt dit niet anders. De rechtbank neemt in relatie tot de oppervlakkige steekletsels dan ook geen voorwaardelijke opzet op de dood aan.
Onduidelijk wie de diepe steekwond toebracht
Op grond van het dossier kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte de diepe steekverwonding bij [slachtoffer] heeft toegebracht. Niemand heeft met eigen ogen gezien dat de verdachte [slachtoffer] op de bewuste plek in de rug stak. [slachtoffer] redeneert feitelijk dat het [verdachte] moet zijn geweest, vanwege zijn positie achter hem en omdat hij (eerder) een mes in handen van [verdachte] ziet. Uit verklaringen van medeverdachten lijkt soms de suggestie te volgen dat de verdachte [slachtoffer] inderdaad in zijn rug stak, maar de rechtbank gaat - als gezegd - behoedzaam om met die verklaringen. Hoewel het dus zeer wel mogelijk is dat de verdachte de bewuste steekverwonding heeft toegebracht, is die conclusie - bij gebreke van rechtstreeks bewijs - voor de rechtbank te kort door de bocht, met name ook omdat uit het dossier kan worden afgeleid dat ten minste twee verdachten een mes hebben getrokken bij de vechtpartij (zie verder met name ook hieronder). Anders gezegd: de verdachte is voor zover het betreft de diepe steekverwonding niet zonder meer de enige mogelijke dader.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of de verdachte toch de poging doodslag kan worden aangerekend, maar dan in de vorm van medepleger.
Medeplegen poging tot doodslag
Juridisch kader medeplegen
De deelnemingsvorm medeplegen ziet op een bewuste en nauwe samenwerking gericht op de totstandkoming van een strafbaar feit. Een vooropgezet plan hoeft aan het medeplegen niet ten grondslag te liggen, want medeplegen kan ook als een opwelling uit de situatie voortkomen en zelfs stilzwijgend plaatsvinden. Ook hoeft niet iedere medepleger exact op de hoogte te zijn van de bijdrage(n) van de andere medepleger(s) aan het strafbare feit. Wel dient bij de medepleger sprake te zijn van een zogenoemd ‘dubbel’ opzet dat bestaat in een wil die zowel op het tot stand brengen van het feit gericht is als op de samenwerking met de andere dader of daders. Toereikend daarvoor is een globaal opzet dat met behulp van een voorwaardelijk opzet-redenering tot bewijs kan leiden. Bij medeplegen gaat het om een samendoen, waarbij de samenwerking de kenmerken heeft van een geleverde rechtstreekse en substantiële bijdrage aan het vervullen van de centrale delictsbestanddelen. Bij de beoordeling van de feitelijke gedragingen kunnen als elementen voor het bewijs van de nauwe samenwerking worden aangemerkt: de intensiteit van de samenwerking, eventuele taakverdeling, de rol in voorbereiding, gezamenlijke uitvoering en afhandeling en het belang van die rol, het zich niet terugtrekken op daarvoor geëigende tijdstippen en aanwezigheid op de beslissende momenten.
Tussenstap: de verdachte had wel een mes
Uit de voorgaande overwegingen volgt reeds impliciet dat de rechtbank er wel van uit gaat dat de verdachte een mes heeft meegenomen en ook heeft getrokken in het gevecht met [slachtoffer] . Daarover het navolgende. De verdachte heeft zelf bij hoog en bij laag ontkend een mes te hebben gehad. Echter, alle medeverdachten hebben verklaard wel degelijk die avond (op enig moment) een mes te hebben gezien bij de verdachte, al dan niet nadat hij de confrontatie met [slachtoffer] was aangegaan. En hoewel - als gezegd - de rechtbank behoedzaam omgaat met deze verklaringen, ondersteunt het samenstel van deze verklaringen een belangrijk onderdeel van de verklaring van [slachtoffer] : degene die hem als eerste aansprak (ook op dat onderdeel verklaren alle medeverdachten gelijkluidend) en waarvan hij denkt dat het [verdachte] is, had een mes (dolk) in handen. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, komt naar het oordeel van de rechtbank ook geen doorslaggevende betekenis toe aan het feit dat [slachtoffer] , wanneer hij enkele maanden later wordt gehoord bij de rechter-commissaris, uiteindelijk niet meer zeker weet of hij bij de jongen waarvan hij denkt dat het [verdachte] is, een mes heeft gezien. De rechtbank vindt de ondersteuning van de verklaring van [slachtoffer] tenslotte in hetgeen de verdachte zelf schrijft in de WhatsAppgesprekken met [medeverdachte 1] voorafgaand aan de confrontatie: hij heeft altijd een mes bij zich en zou dat ook meenemen naar de confrontatie. Kortom, dat de verdachte ontkent een mes te hebben gehad is tegen de achtergrond van het voorgaande niet geloofwaardig. Volgens de rechtbank heeft de verdachte dus wel degelijk een mes getrokken in de confrontatie met [slachtoffer] .
In de onderhavige zaak
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat voor het daadwerkelijke steken van [slachtoffer] geen concreet vooropgezet plan, taakverdeling of voorbereiding is geweest. Echter, geenszins is het zo dat wat uiteindelijk is gebeurd met [slachtoffer] , uit de lucht is komen vallen, niet in het minst voor de verdachte. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
Dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten om [slachtoffer] “een lesje te leren”, is duidelijk. De verdachte speelt daarin een leidende rol. De verdachte wilde immers één op één vechten met [slachtoffer] . Echter, het is ook de verdachte geweest die vervolgens, zo volgt uit het merendeel van de verklaringen van de medeverdachten “back up” regelde in de vorm van drie vrienden (de medeverdachten). Uit de verklaringen van die medeverdachten volgt ook dat zij kwamen om zo nodig de verdachte te hulp te schieten. Feitelijk werd [slachtoffer] in een hinderlaag gelokt. Naar het oordeel van de rechtbank moest de verdachte er niet alleen serieus rekening mee houden dat er een aanmerkelijke kans was dat een vechtpartij met [slachtoffer] zou uitmonden in een vechtpartij met ook zijn vrienden, maar was er een serieus risico op een steekpartij. In de eerste plaats natuurlijk, omdat de verdachte zelf een mes meenam naar “zijn” afspraak. In de tweede plaats omdat de verdachte ten aanzien van zijn medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij (meestal) een mes bij zich hebben (en dat ook hadden laten zien, voorafgaande aan de confrontatie). In de derde plaats blijkt uit de WhatsAppgesprekken tussen de verdachte en [medeverdachte 1] ook dat de verdachte, bij een confrontatie met [slachtoffer] , eventueel steken niet uitsluit. De verdachte heeft deze risico’s op de koop toegenomen en is naar de afspraak met [slachtoffer] gegaan met zijn (bewapende) vrienden.
De rechtbank kijkt, mede gelet op het voorgaande, vervolgens naar de uitvoering van het delict en de intensiteit van de samenwerking. Daarbij overweegt de rechtbank als volgt. [slachtoffer] is vrijwel direct na aankomst in het parkje agressief benaderd door de verdachte, waarna door de verdachte een eerste klap is uitgedeeld. Uit de verklaringen van [slachtoffer] , maar ook die van verschillende medeverdachten en [medeverdachte 1] volgt dat [slachtoffer] vervolgens te grazen is genomen: hij is bedreigd, geslagen en geschopt, ook door de medeverdachten. [slachtoffer] is ook een mes op de keel gezet. De rechtbank houdt het ervoor dat de verdachte dit deed, aangezien de verklaring van [slachtoffer] op dit punt door de meeste medeverdachten wordt ondersteund. [slachtoffer] heeft daarbij ook verklaard dat hij door de verdachten werd ingesloten, hetgeen aansluit op hetgeen [vriendin] bij de politie heeft verklaard over de posities van de verdachten ten opzichte van [slachtoffer] , waaruit volgt dat [slachtoffer] werd omsingeld. In alle tumult is hij dus meermalen, waaronder één keer diep in zijn rug gestoken. De verdachte en zijn medeverdachten hebben zich, terwijl het hele gebeuren zeer duidelijk uit de hand was gelopen op geen enkel moment gedistantieerd: eerder is sprake van een situatie waarbij alle remmen los zijn gegaan. De rechtbank is van oordeel dat genoemde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm het karakter dragen van samenwerking, van een gezamenlijk optreden.
De rechtbank is van oordeel dat vervolgens - in alle hiervoor vermelde omstandigheden -voor een bewezenverklaring voor medeplegen doorslaggevende betekenis toekomt aan het trekken/hanteren van een mes tijdens de belaging van [slachtoffer] . Hiervoor is al overwogen dat de verdachte dit heeft gedaan en ook dat hij dit mes op de keel van de verdachte heeft gedrukt. Uit de verklaringen van [slachtoffer] , mede tegen de achtergrond van de overige inhoud van het dossier, kan bovendien worden afgeleid dat ten minste nog één andere verdachte, namelijk [medeverdachte 4] , op dat moment een mes in handen had (en een steekbeweging heeft gemaakt/heeft gestoken). De verdachte heeft zelf ook verklaard dat [medeverdachte 4] [slachtoffer] in zijn arm heeft gestoken. De rechtbank ziet het hanteren van een mes in dit verband dus als een substantiële en wezenlijke bijdrage, die ook te onderscheiden is van anderen, zoals bijvoorbeeld de [medeverdachte 5] die [slachtoffer] met een stok sloeg. Het trekken van een mes tijdens de belaging van [slachtoffer] vindt de rechtbank ook zo wezenlijk, omdat de verdachte - als gezegd - bewust het risico heeft genomen dat zijn plannen op een steekpartij zouden uitdraaien. Naar het oordeel van de rechtbank hebben diegenen die - te midden van de belaging van [slachtoffer] - met een mes feitelijke uitvoeringshandelingen hebben verricht (in elk geval de verdachte en [medeverdachte 4] ) een voldoende substantiële bijdrage aan het delict medeplegen van poging doodslag geleverd. De verdachte en zijn medeverdachte hebben dan ook zodanig intensief, bewust samengewerkt, dat zij ieder afzonderlijk als medepleger van het feit kunnen worden beschouwd. De verdachte en zijn medeverdachte zijn hiermee tezamen verantwoordelijk voor de gedragingen van een ieder, alsmede voor de consequenties daarvan, zodat in het midden kan blijven wie welke gedragingen heeft verricht. Het feit is de verdachte (en zijn medeverdachte) voor het geheel toe te rekenen.
Het voorgaande, in samenhang bezien, leidt tot het oordeel dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer] heeft geprobeerd van het leven te beroven, door hem met een mes in de rug te steken.