ECLI:NL:RBDHA:2021:14755

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
31 december 2021
Zaaknummer
09-777006-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag en openlijke geweldpleging in jeugdstrafzaak te 's-Gravenzande

In deze jeugdstrafzaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een zaak waarin de verdachte, geboren in 2003, werd beschuldigd van het medeplegen van poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De zaak betreft een steekpartij die plaatsvond op 16 januari 2020 in 's-Gravenzande, waarbij het slachtoffer meerdere steekwonden opliep, waaronder een diepe steekwond in de rug. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer in een hinderlaag lokten en hem vervolgens aanvielen. De verdachte ontkende een mes te hebben gebruikt, maar de rechtbank oordeelde dat hij wel degelijk een mes had en dat hij een leidende rol speelde in de gewelddadige confrontatie. De rechtbank achtte het opzet van de verdachte op de dood van het slachtoffer bewezen, evenals de openlijke geweldpleging. De verdachte werd veroordeeld tot 180 dagen jeugddetentie, waarvan 77 dagen voorwaardelijk, en kreeg verschillende bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/777006-20
Datum uitspraak: 2 december 2021
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen met gesloten deuren van 30 april 2020,
12 augustus 2021 (beiden pro forma) en 12 november 2021 (inhoudelijke behandeling). Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 18 november 2021, waarbij vonnis is bepaald op 2 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.J. Mos en van hetgeen door de verdachte, diens raadsvrouw mr. C.C. Peterse, advocaat te Den Haag, door de benadeelde partij en diens gemachtigde mr. M.P. de Klerk, advocaat te Den Haag, en door de ter zitting verschenen deskundige namens de Raad voor de Kinderbescherming naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 januari 2020 te 's-Gravenzande, gemeente Westland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met één of meerdere mes(sen) meermalen, althans eenmaal, in de rug en/of borst en/of nek en/of een arm, in ieder geval in het (boven)lichaam heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 16 januari 2020 te 's-Gravenzande, gemeente Westland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten de Naaldwijkseweg en/of de Koningin Julianaweg, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit:
- het meermalen, althans eenmaal, met één of meerdere mes(sen) in de rug en/of borst en/of nek en/of arm van die [slachtoffer] steken en/of
- het gedurende enige tijd houden/drukken van een mes tegen de nek/hals van die [slachtoffer] en/of
- het zichtbaar voor en op korte afstand van die [slachtoffer] dreigend vasthouden van één of meerdere mes(sen) en/of
- het meermalen, althans eenmaal, in/tegen het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] slaan/stompen en/of
- het meermalen, althans eenmaal, tegen het (onder)lichaam van die [slachtoffer] schoppen/trappen en/of
- het meermalen, althans eenmaal, met een stok/tak tegen het/de be(e)n(en) van die [slachtoffer] slaan en/of
-het zichtbaar voor en op korte afstand van die [slachtoffer] dreigend vasthouden van een tak/stok.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
De [medeverdachte 1] heeft met de aangever in deze zaak, [slachtoffer] , een afspraak gemaakt via WhatsApp om haar te ontmoeten in een parkje in
’s-Gravenzande. [slachtoffer] is in de veronderstelling een ruzie met [medeverdachte 1] uit te gaan praten en fietst alleen naar deze plek, in het donker. Ook [medeverdachte 1] gaat naar deze afspraak. Zij heeft echter ook de [verdachte] , meegenomen en daarnaast nog een [vriendin] en een vriend, de [medeverdachte 2] . Eerder op de dag heeft de verdachte drie vrienden, te weten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] , gevraagd om ook met hem mee te gaan, Hij heeft hun verteld dat hij één op één ging vechten met [slachtoffer] . Zij zijn ook naar het parkje gekomen. [slachtoffer] heeft, los van [medeverdachte 1] , geen van de verdachten bij aankomst gezien. Nadat [medeverdachte 1] en [slachtoffer] elkaar in het parkje treffen is de verdachte tevoorschijn gekomen, waarna hij en [slachtoffer] in gevecht raken. [slachtoffer] is vervolgens ook door anderen bedreigd, geslagen en geschopt. [slachtoffer] voelt ook dat hij op verschillende momenten gestoken wordt. Hij vlucht op zijn fiets, waarvan zijn banden blijken te zijn lek gestoken. In het ziekenhuis blijkt dat [slachtoffer] vijf steekwonden heeft, waarvan één diep in de rug en de andere vier oppervlakkig op de rug, op de bovenarm, de borst en de hals.
De [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] hebben allen verklaard in meer of mindere mate een bijdrage aan het geweld te hebben geleverd, maar allen ontkennen een mes te hebben getrokken en [slachtoffer] te hebben gestoken. [medeverdachte 2] heeft verklaard geen enkele bijdrage aan het geweld te hebben geleverd en ontkent ook dat hij een mes bij zich had.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) een poging tot doodslag door [slachtoffer] te steken en aan openlijke geweldpleging vanwege zijn deelname aan de vechtpartij.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank beide feiten wettig en overtuigend bewezen zal verklaren. De officier van justitie van justitie komt daarbij (onder meer omdat zij de verklaring van [verdachte] dat hij geen mes had als kennelijk leugenachtig bestempelt) tot de conclusie dat de verdachte degene is die [slachtoffer] heeft gestoken en dat daarbij sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat feit 1 niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Er is te weinig informatie in het dossier. De ten laste gelegde openlijke geweldpleging onder feit 2 kan wat de raadsvrouw betreft wel worden bewezen maar zij heeft wel benadrukt dat de verdachte stellig heeft verklaard dat hij geen mes bij zich had en ook geen mes heeft gebruikt.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
3.4.1
Inleidende opmerkingen
De rechtbank is zich er van bewust geweest dat de diverse betrokkenen in deze zaak (de aangever, zes verdachten en één getuige) zeer veel verklaringen hebben afgelegd, zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris (al dan niet in de hoedanigheid van getuige). Zeker in het geval van verschillende verdachten geldt dat hun verklaringen op diverse onderdelen lang niet altijd consistent en geloofwaardig zijn, waarbij soms de indruk bestaat dat zij belastend over medeverdachten verklaren, om daar zelf beter van te worden. De rechtbank is dan ook behoedzaam geweest met het gebruik van de diverse verklaringen van met name de verdachten.
3.4.2
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
Opzet op de dood
Diepe steekverwonding in de rug
[slachtoffer] heeft zoals gezegd onder meer één diepe steekverwonding in de rug; ten aanzien van die steekverwonding overweegt de rechtbank als volgt.
Ten eerste is door een arts in relatie tot deze verwonding geconcludeerd dat, omdat er een lap vel uit de wond hing, met kracht en met een draaiende beweging in de rug is gestoken. Uit deze bevindingen van de arts leidt de rechtbank dan ook af, tezamen met het feit dat de verwonding door de arts als “diep” is beoordeeld (en het gegeven dat door een winterjas en kleding heen is gestoken), dat met de nodige kracht is gestoken.
Ten tweede blijkt uit de medische verklaring dat er is gestoken halverwege de rug van [slachtoffer] , iets uit het midden. Een arts heeft aangegeven dat de rugspier is beschadigd en dat de long op enkele centimeters na is gemist. Naar algemene ervaringsregels levert het steken op een dergelijke plek een aanmerkelijke kans op de dood op: het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de nabijheid van die plek vitale organen en belangrijke (slag)aderen bevinden. Als deze geraakt worden is in de regel sprake van een levensbedreigende situatie die tot de dood van het slachtoffer kan leiden. Nu het algemene ervaringsregels betreft, heeft iedereen, dus ook de verdachte, wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans.
Ten derde ging het om een dynamische situatie in het donker, waarbij de verdachte, de medeverdachten en [slachtoffer] dicht bij elkaar stonden, zodat de kans op een dodelijke verwonding (bij gebrek aan controle) door te steken eerder moet worden aangenomen.
In die omstandigheden, in onderling samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat degene die stak en daarmee deze diepe steekverwonding in de rug van [slachtoffer] veroorzaakte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg daarvan zou overlijden. De rechtbank acht derhalve bewezen, dat het opzet van degene die op bedoelde plek heeft gestoken – in de zin van voorwaardelijk opzet – was gericht op het van het leven beroven van [slachtoffer] .
Overige oppervlakkige steekverwondingen
Ten aanzien van de overige, oppervlakkige steekverwondingen in de rug, de borst, arm en nek van [slachtoffer] overweegt de rechtbank het volgende. Ten eerste is niet duidelijk of (al) deze verwondingen zijn toegebracht door dezelfde persoon, als degene die het diepe steekletsel in de rug veroorzaakte. Uit de verklaringen van [slachtoffer] maar ook uit de verschillende plaatsen op het lichaam waar deze verwondingen zijn toegebracht (de voor- en achterkant van het lichaam) volgt in dat verband eerder het tegendeel. Dit brengt mee dat het hiervoor aangenomen voorwaardelijke opzet op de dood in relatie tot de diepe steekverwonding niet zonder meer geldt voor degene of degenen die de oppervlakkige steekverwondingen heeft dan wel hebben veroorzaakt. Daarbij komt dat uit de aard (en plek) van de oppervlakkige verwondingen, dat voorwaardelijke opzet niet op zichzelf reeds volgt, te meer daar informatie over onder meer de kracht van het steken (of bijvoorbeeld dat aard van het steekwapen) ontbreekt. Het feit dat gestoken is in een dynamische (ongecontroleerde) situatie (in het donker) maakt dit niet anders. De rechtbank neemt in relatie tot de oppervlakkige steekletsels dan ook geen voorwaardelijke opzet op de dood aan.
Onduidelijk wie de diepe steekwond toebracht
Op grond van het dossier kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte de diepe steekverwonding bij [slachtoffer] heeft toegebracht. Niemand heeft met eigen ogen gezien dat de verdachte [slachtoffer] op de bewuste plek in de rug stak. [slachtoffer] redeneert feitelijk dat het [verdachte] moet zijn geweest, vanwege zijn positie achter hem en omdat hij (eerder) een mes in handen van [verdachte] ziet. Uit verklaringen van medeverdachten lijkt soms de suggestie te volgen dat de verdachte [slachtoffer] inderdaad in zijn rug stak, maar de rechtbank gaat - als gezegd - behoedzaam om met die verklaringen. Hoewel het dus zeer wel mogelijk is dat de verdachte de bewuste steekverwonding heeft toegebracht, is die conclusie - bij gebreke van rechtstreeks bewijs - voor de rechtbank te kort door de bocht, met name ook omdat uit het dossier kan worden afgeleid dat ten minste twee verdachten een mes hebben getrokken bij de vechtpartij (zie verder met name ook hieronder). Anders gezegd: de verdachte is voor zover het betreft de diepe steekverwonding niet zonder meer de enige mogelijke dader.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of de verdachte toch de poging doodslag kan worden aangerekend, maar dan in de vorm van medepleger.
Medeplegen poging tot doodslag
Juridisch kader medeplegen
De deelnemingsvorm medeplegen ziet op een bewuste en nauwe samenwerking gericht op de totstandkoming van een strafbaar feit. Een vooropgezet plan hoeft aan het medeplegen niet ten grondslag te liggen, want medeplegen kan ook als een opwelling uit de situatie voortkomen en zelfs stilzwijgend plaatsvinden. Ook hoeft niet iedere medepleger exact op de hoogte te zijn van de bijdrage(n) van de andere medepleger(s) aan het strafbare feit. Wel dient bij de medepleger sprake te zijn van een zogenoemd ‘dubbel’ opzet dat bestaat in een wil die zowel op het tot stand brengen van het feit gericht is als op de samenwerking met de andere dader of daders. Toereikend daarvoor is een globaal opzet dat met behulp van een voorwaardelijk opzet-redenering tot bewijs kan leiden. Bij medeplegen gaat het om een samendoen, waarbij de samenwerking de kenmerken heeft van een geleverde rechtstreekse en substantiële bijdrage aan het vervullen van de centrale delictsbestanddelen. Bij de beoordeling van de feitelijke gedragingen kunnen als elementen voor het bewijs van de nauwe samenwerking worden aangemerkt: de intensiteit van de samenwerking, eventuele taakverdeling, de rol in voorbereiding, gezamenlijke uitvoering en afhandeling en het belang van die rol, het zich niet terugtrekken op daarvoor geëigende tijdstippen en aanwezigheid op de beslissende momenten.
Tussenstap: de verdachte had wel een mes
Uit de voorgaande overwegingen volgt reeds impliciet dat de rechtbank er wel van uit gaat dat de verdachte een mes heeft meegenomen en ook heeft getrokken in het gevecht met [slachtoffer] . Daarover het navolgende. De verdachte heeft zelf bij hoog en bij laag ontkend een mes te hebben gehad. Echter, alle medeverdachten hebben verklaard wel degelijk die avond (op enig moment) een mes te hebben gezien bij de verdachte, al dan niet nadat hij de confrontatie met [slachtoffer] was aangegaan. En hoewel - als gezegd - de rechtbank behoedzaam omgaat met deze verklaringen, ondersteunt het samenstel van deze verklaringen een belangrijk onderdeel van de verklaring van [slachtoffer] : degene die hem als eerste aansprak (ook op dat onderdeel verklaren alle medeverdachten gelijkluidend) en waarvan hij denkt dat het [verdachte] is, had een mes (dolk) in handen. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, komt naar het oordeel van de rechtbank ook geen doorslaggevende betekenis toe aan het feit dat [slachtoffer] , wanneer hij enkele maanden later wordt gehoord bij de rechter-commissaris, uiteindelijk niet meer zeker weet of hij bij de jongen waarvan hij denkt dat het [verdachte] is, een mes heeft gezien. De rechtbank vindt de ondersteuning van de verklaring van [slachtoffer] tenslotte in hetgeen de verdachte zelf schrijft in de WhatsAppgesprekken met [medeverdachte 1] voorafgaand aan de confrontatie: hij heeft altijd een mes bij zich en zou dat ook meenemen naar de confrontatie. Kortom, dat de verdachte ontkent een mes te hebben gehad is tegen de achtergrond van het voorgaande niet geloofwaardig. Volgens de rechtbank heeft de verdachte dus wel degelijk een mes getrokken in de confrontatie met [slachtoffer] .
In de onderhavige zaak
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat voor het daadwerkelijke steken van [slachtoffer] geen concreet vooropgezet plan, taakverdeling of voorbereiding is geweest. Echter, geenszins is het zo dat wat uiteindelijk is gebeurd met [slachtoffer] , uit de lucht is komen vallen, niet in het minst voor de verdachte. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
Dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten om [slachtoffer] “een lesje te leren”, is duidelijk. De verdachte speelt daarin een leidende rol. De verdachte wilde immers één op één vechten met [slachtoffer] . Echter, het is ook de verdachte geweest die vervolgens, zo volgt uit het merendeel van de verklaringen van de medeverdachten “back up” regelde in de vorm van drie vrienden (de medeverdachten). Uit de verklaringen van die medeverdachten volgt ook dat zij kwamen om zo nodig de verdachte te hulp te schieten. Feitelijk werd [slachtoffer] in een hinderlaag gelokt. Naar het oordeel van de rechtbank moest de verdachte er niet alleen serieus rekening mee houden dat er een aanmerkelijke kans was dat een vechtpartij met [slachtoffer] zou uitmonden in een vechtpartij met ook zijn vrienden, maar was er een serieus risico op een steekpartij. In de eerste plaats natuurlijk, omdat de verdachte zelf een mes meenam naar “zijn” afspraak. In de tweede plaats omdat de verdachte ten aanzien van zijn medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij (meestal) een mes bij zich hebben (en dat ook hadden laten zien, voorafgaande aan de confrontatie). In de derde plaats blijkt uit de WhatsAppgesprekken tussen de verdachte en [medeverdachte 1] ook dat de verdachte, bij een confrontatie met [slachtoffer] , eventueel steken niet uitsluit. De verdachte heeft deze risico’s op de koop toegenomen en is naar de afspraak met [slachtoffer] gegaan met zijn (bewapende) vrienden.
De rechtbank kijkt, mede gelet op het voorgaande, vervolgens naar de uitvoering van het delict en de intensiteit van de samenwerking. Daarbij overweegt de rechtbank als volgt. [slachtoffer] is vrijwel direct na aankomst in het parkje agressief benaderd door de verdachte, waarna door de verdachte een eerste klap is uitgedeeld. Uit de verklaringen van [slachtoffer] , maar ook die van verschillende medeverdachten en [medeverdachte 1] volgt dat [slachtoffer] vervolgens te grazen is genomen: hij is bedreigd, geslagen en geschopt, ook door de medeverdachten. [slachtoffer] is ook een mes op de keel gezet. De rechtbank houdt het ervoor dat de verdachte dit deed, aangezien de verklaring van [slachtoffer] op dit punt door de meeste medeverdachten wordt ondersteund. [slachtoffer] heeft daarbij ook verklaard dat hij door de verdachten werd ingesloten, hetgeen aansluit op hetgeen [vriendin] bij de politie heeft verklaard over de posities van de verdachten ten opzichte van [slachtoffer] , waaruit volgt dat [slachtoffer] werd omsingeld. In alle tumult is hij dus meermalen, waaronder één keer diep in zijn rug gestoken. De verdachte en zijn medeverdachten hebben zich, terwijl het hele gebeuren zeer duidelijk uit de hand was gelopen op geen enkel moment gedistantieerd: eerder is sprake van een situatie waarbij alle remmen los zijn gegaan. De rechtbank is van oordeel dat genoemde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm het karakter dragen van samenwerking, van een gezamenlijk optreden.
De rechtbank is van oordeel dat vervolgens - in alle hiervoor vermelde omstandigheden -voor een bewezenverklaring voor medeplegen doorslaggevende betekenis toekomt aan het trekken/hanteren van een mes tijdens de belaging van [slachtoffer] . Hiervoor is al overwogen dat de verdachte dit heeft gedaan en ook dat hij dit mes op de keel van de verdachte heeft gedrukt. Uit de verklaringen van [slachtoffer] , mede tegen de achtergrond van de overige inhoud van het dossier, kan bovendien worden afgeleid dat ten minste nog één andere verdachte, namelijk [medeverdachte 4] , op dat moment een mes in handen had (en een steekbeweging heeft gemaakt/heeft gestoken). De verdachte heeft zelf ook verklaard dat [medeverdachte 4] [slachtoffer] in zijn arm heeft gestoken. De rechtbank ziet het hanteren van een mes in dit verband dus als een substantiële en wezenlijke bijdrage, die ook te onderscheiden is van anderen, zoals bijvoorbeeld de [medeverdachte 5] die [slachtoffer] met een stok sloeg. Het trekken van een mes tijdens de belaging van [slachtoffer] vindt de rechtbank ook zo wezenlijk, omdat de verdachte - als gezegd - bewust het risico heeft genomen dat zijn plannen op een steekpartij zouden uitdraaien. Naar het oordeel van de rechtbank hebben diegenen die - te midden van de belaging van [slachtoffer] - met een mes feitelijke uitvoeringshandelingen hebben verricht (in elk geval de verdachte en [medeverdachte 4] ) een voldoende substantiële bijdrage aan het delict medeplegen van poging doodslag geleverd. De verdachte en zijn medeverdachte hebben dan ook zodanig intensief, bewust samengewerkt, dat zij ieder afzonderlijk als medepleger van het feit kunnen worden beschouwd. De verdachte en zijn medeverdachte zijn hiermee tezamen verantwoordelijk voor de gedragingen van een ieder, alsmede voor de consequenties daarvan, zodat in het midden kan blijven wie welke gedragingen heeft verricht. Het feit is de verdachte (en zijn medeverdachte) voor het geheel toe te rekenen.
Het voorgaande, in samenhang bezien, leidt tot het oordeel dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer] heeft geprobeerd van het leven te beroven, door hem met een mes in de rug te steken.
3.4.3
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2
Uit de hiervoor onder 3.4.2 opgenomen overwegingen volgt logischerwijs dat ook bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. Hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van de rol die de verdachte heeft gehad tijdens de confrontatie waarbij de steekwonden zijn toegebracht wettigt de conclusie dat de gedragingen die aan hem kunnen worden toegerekend in het kader van het bewijs van het medeplegen van doodslag eveneens kunnen worden aangemerkt als een significante bijdrage aan een openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] .
3.4.4
Conclusie
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 (voor zover het betreft het steken in de rug zoals hiervoor bedoeld) en 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze wettig en overtuigend zijn bewezen. Voor feit 1 geldt dat de verdachte wordt vrijgesproken voor zover het betreft het toebrengen van de overige steekverwondingen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank heeft de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden in de bijlage bij dit vonnis opgenomen. Op grond daarvan, en de redengevende inhoud van het voorgaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 16 januari 2020 te 's-Gravenzande, gemeente Westland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 16 januari 2020 te 's-Gravenzande, gemeente Westland, met anderen, op of aan de openbare weg, te weten de Naaldwijkseweg en/of de Koninin Julianaweg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit:
- het met meerdere messen in de rug en borst en nek en arm van die [slachtoffer] steken en
- het drukken van een mes tegen de nek van die [slachtoffer] en
- het zichtbaar voor en op korte afstand van die [slachtoffer] dreigend vasthouden van een mes en
- het meermalen in/tegen het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] slaan en
- het meermalen tegen het lichaam van die [slachtoffer] schoppen/trappen en
- het meermalen, met een stok/tak tegen het/de be(e)n(en) van die [slachtoffer] slaan en/of
-het zichtbaar voor en op korte afstand van die [slachtoffer] dreigend vasthouden van een tak/stok.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten en omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem onder 1 en 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 180 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 81 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een (ambulante) behandelverplichting, het meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met het slachtoffer, een locatiegebod met elektronische controle voor maximaal 6 maanden en het hebben van een dagbesteding, en een verplichting om mee te werken aan de begeleiding en training van Vast en Verder. De officier van justitie heeft voorts verzocht om een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen voor de duur van 120 uren, bij niet verrichten te vervangen door 60 dagen jeugddetentie.
Verder is door de officier van justitie om het opleggen van een contactverbod met [slachtoffer] gevraagd.
De officier van justitie heeft gevraagd om de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden te gelasten.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de conclusies vanuit het persoonlijkheidsonderzoek over te nemen en de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Ook kan de verdachte zich vinden in het advies van de reclassering. Verzocht wordt rekening te houden met de lange tijd dat hij in een schorsingstoezicht liep en een avondklok en enkelband heeft gehad. Ook het lange tijdsverloop sinds de delicten dient te worden meegewogen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en tegelijkertijd aan een openlijke geweldpleging. Het slachtoffer kwam alleen naar een afspraak om iets uit te praten met een vriendin waarna hij letterlijk te grazen is genomen door vier jongens. Hij is in een val gelokt die de verdachte en [medeverdachte 1] hadden gezet. Hij is vijf maal met een mes gestoken waarvan één maal dusdanig diep in zijn rug dat het gemakkelijk nog erger had kunnen aflopen. De verdachte heeft een zeer groot aandeel gehad in de feiten. Het slachtoffer heeft veel last gehad van het incident, zoals ook is gebleken uit de door hem voorgelezen slachtofferverklaring. Hij durfde niet meer naar buiten, had last van nachtmerries en herbelevingen en moest zich onder behandeling van een psycholoog stellen om van zijn angsten af te komen. Het volgen van school was moeilijk door concentratieproblemen waardoor hij studievertraging opliep. Hij wordt nog dagelijks aan het feit herinnerd door de littekens.
De rechtbank neemt de verdachte dit alles zeer kwalijk
De rechtbank heeft gezien in een uittreksel justitiële documentatie d.d. 26 oktober 2021 dat de verdachte geen antecedenten heeft ten aanzien van misdrijven maar wel dat afgelopen zomer kort na elkaar vier strafbeschikkingen zijn uitgevaardigd in verband met twee maal rijden zonder rijbewijs en zonder verzekering.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport d.d. 19 mei 2020 van het psychologisch onderzoek, opgesteld en ondertekend door [psycholoog] , registerpsycholoog NIP. Deze deskundige komt tot de conclusie dat er bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van informatieverwerkingsproblemen, een oppositioneel opstandige stoornis en een problematisch verlopen identiteitsontwikkeling als gevolg van een onveilige hechting. Geadviseerd wordt om de feiten verminderd toe te rekenen aan de verdachte.
De rechtbank zal dit advies overnemen.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies d.d. 1 november 2021 en gezien dat er zorgelijke zaken worden vermeld. De indruk bestaat dat de verdachte een pro-criminele opvatting heeft en contacten onderhoudt met figuren die onder de aandacht staan van de politie. Op de leefgebieden sociaal netwerk, psychosociaal functioneren en houding zijn criminogene factoren gezien. Er is sprake van gebrek aan probleembesef
en -inzicht, een tekort aan coping vaardigheden en zelfbeheersing. Inmiddels verblijft de verdachte bij Vast en Verder maar hij blijkt niet goed beschikbaar om het plan van aanpak goed te kunnen uitvoeren en in gesprek te gaan met de begeleiders. Hij is regelmaat te laat en is niet open over zijn bezigheden. Hij volgt een opleiding maar is 50% van de lessen ongeoorloofd afwezig.
De reclassering adviseert om in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf op te leggen: een meldplicht, ambulante behandeling bij Ambulant Centrum Fivoor of andere instelling, begeleid wonen en maatschappelijke opvang bij Vast & Verder, een contactverbod met het slachtoffer en de medeverdachten, een locatiegebod op zijn huidige adres met elektronische controle en meewerken aan en een actieve inspanning verrichten voor het verkrijgen en behouden van een structurele en zinvolle dagbesteding.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming en met name dat van 5 november 2021 en op hetgeen ter zitting nog door de Raad naar voren is gebracht. De raad heeft gewezen op de noodzaak van financieel toezicht maar naar voren is gekomen dat dit via Vast & Verder kan worden geregeld. De Raad heeft voorts de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden geadviseerd.
De rechtbank maakt zich gezien de geschetste bevindingen zorgen over de verdachte en zal daarom een deels voorwaardelijke straf opleggen met de voorwaarden zoals geadviseerd, met uitzondering van een contactverbod met de medeverdachten in deze zaak nu de feiten bijna twee jaar geleden zijn gepleegd en de meerwaarde gering is.
Zij zal bevelen dat de voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn nu gezien de bevindingen vanuit het persoonlijkheidsonderzoek en de rapportages er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam.
Ten aanzien van de aard en duur van de op te leggen overweegt de rechtbank dat zij de eis van de officier van justitie passend en geboden acht waarbij ook rekening is gehouden met de te lange tijd die het geduurd heeft alvorens deze zaak is afgedaan, hetgeen juist bij jeugdzaken extra meeweegt. De verdachte heeft in totaal 103 dagen in voorarrest gezeten zodat ten opzichte van de eis de rechtbank tot een iets korter voorwaardelijk deel van de straf komt, namelijk 77 dagen.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

7.1.
Inleiding
[slachtoffer] heeft zich via zijn gemachtigde mr. M.P. de Klerk, advocaat te Den Haag, als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.336,54.
De vordering betreft € 3.275,62 immateriële schade, zijnde smartengeld en € 60,92 materiële schade, zijnde € 30,-- ziekenhuisopname en € 30,92 kosten opvragen behandelinformatie. Verzocht is om naast deze niet-vergoede schade de wettelijke rente toe te kennen alsmede de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele en hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank de schadevergoedings-maatregel zal opleggen en daarbij de duur van de gijzeling zal bepalen op 0 dagen.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft opgemerkt het gevorderde bedrag aan immateriële schade aan de hoge kant te vinden gelet op de bepleite vrijspraak inzake feit 1 en de eigen rol van het slachtoffer bij het ontstaan van de vechtpartij.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht en dit deel van de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal dit deel van de vordering worden toegewezen.
Daarnaast geldt dat ook is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Ook dit deel van de schade is tot het gevorderde bedrag, naar billijkheid, toewijsbaar.
De rechtbank kan niet inzien waarom er sprake zou zijn van een eigen rol van het slachtoffer bij de vechtpartij of de aanleiding daartoe, laat staan dat die er toe zou moeten leiden dat het verzochte bedrag zou moeten worden gematigd.
De rechtbank zal dus de vordering in zijn geheel, hoofdelijk en met inbegrip van de gevorderde rente, toewijzen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.336,54, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] .
Nu dit een jeugdstrafzaak betreft zal de rechtbank, conform landelijke afspraken hieromtrent, de vervangende gijzeling, voor zover de verdachte niet aan zijn verplichtingen voldoet, bepalen op 0 dagen.

8.De in beslag genomen goederen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder 6 genummerde voorwerp, te weten een mes, Survivor, type HK-740, zal worden onttrokken aan het verkeer.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het onder 6 genummerde voorwerp onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien dit bij gelegenheid van het onderzoek naar de door de verdachte begane feiten, is aangetroffen, terwijl het voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
36b, 36d, 36f, 45, 47, 55, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg, 141, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10. De beslissing

De rechtbank:
t.a.v. feit 1 en 2:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
de eendaadse samenloop van
medeplegen van poging tot doodslag
en
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
verklaart het bewezene en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 180 dagen,
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
77 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op 2 jaren onder de voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. zich zal melden bij Reclassering Nederland, Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
3. gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de aangever [slachtoffer] , zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
4. gedurende de proeftijd zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten Vast & Verder, of een soortgelijke instelling, waarbij de verdachte meewerkt aan begeleiding of training, ook als dit is gericht op zijn financiële situatie;
5. gedurende de proeftijd tussen 19.00 uur en 7.00 uur aanwezig zal zijn op de navolgende locatie van Vast & Verder, te weten Ad van Emmenesstraat 13 te Den Haag, zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich voor de duur van 6 maanden onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde;
6. gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van Ambulant Centrum FIVOOR of soortgelijke zorgverlener, met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname voor de duur van maximaal 7 weken of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht;
7. gedurende de proeftijd medewerking zal verlenen aan en een actieve inspanning verrichten voor het verkrijgen en het behouden van een structurele en zinvolle dagbesteding;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
8. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
9. zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering, zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, te weten 103 dagen, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
120 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
60 DAGEN;
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 3.336,54 euro, te weten € 3.275,62 immateriële schade en € 60,92 materiële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 januari 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij ter verdediging tegen de vordering gemaakt - tot op heden begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de hoofdelijke verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.336,54, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 januari 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen.
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
legt op de maatregel van onttrekking aan het verkeer van het op de beslaglijst onder 6 genummerde voorwerp, te weten: mes, Survivor, type HK-740;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.J. Stalenberg, kinderrechter en
mr. M.J. Bouwman, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. T.B. van Amen, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 december 2021.
Bijlage:
Gebruikte bewijsmiddelen.
Bijlage:
Gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en).
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het [proces-verbaal] en [proces-verbaal] , van de politie Districtsrecherche Westland - Delft, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 tot en met 762.
1. de verklaring van de aangever [slachtoffer] van 16 januari 2020 in een proces-verbaal aangifte (pag. 115-118), voor zover inhoudende:
Ik was 16 januari 2020 in een park bij de Naaldwijkseweg, achterzijde Koningin Julianaweg, te ’s-Gravenzande, gemeente Westland. Ik was daar om met [medeverdachte 1] te praten. In het park gingen wij eerst praten. Toen kwamen die jongens erbij. Het waren vijf jongens. Eén voerde het woord. Dat was [verdachte] uit [woonplaats] . [verdachte] zei dat ik niet zo stoer moest doen, ik moest oppassen voor hun want ze zouden mij een lesje leren. Hij had een mes in zijn rechterhand. Ze gingen toen om mij heen staan. [verdachte] stond achter mij. Ik voelde dat ik in mijn rug werd gestoken. [verdachte] stond recht achter mij. Daarna stak iemand mij weer in de rug. Ik heb niet gezien wie. Hij had zijn mes in zijn rechterhand. Ik liep daarna rustig achteruit. Ze liepen me achterna. Daarna stak er eentje in mijn borst. Ik weet niet hoe hij heet. Daarna kwam er een jongen die mij in mijn arm stak. De jongen met de krullen die in mijn arm stak sloeg mij met zijn vuist twee keer op mijn hoofd. Er was ook een jongen met een stok in zijn handen.
Ik dacht dat ze mij gingen doodsteken. Ze kwamen allemaal met messen op mij aflopen.NOOT VERBALISANT:
De arts die het slachtoffer heeft behandeld verklaarde uit zichzelf dat zij geschrokken was van de verwondingen. Eén van de messteken in de rug was diep, ongeveer 5 centimeter en had op enkele centimeters na een long gemist. Dat is vastgesteld in een CT scan. Er hing een lap vel uit de wond waardoor de arts van mening was dat het mes met kracht en met een draaiende beweging in de rug is gestoken. De andere drie steekwonden waren oppervlakkiger.
2. de verklaring van [verbalisant] in een proces-verbaal forensisch onderzoek (opgenomen in aparte bundel proces-verbaal Forensisch Technisch Sporenonderzoek, doorgenummerd pag. 1 tot en met 29) van 10 maart 2020, voor zover inhoudende (aanvulling, p 2 en 3):
[slachtoffer] verklaarde en toonde mij desgevraagd het zichtbare letsel. Deze werden door
mij gefotografeerd en opgemeten.
De letsels betroffen (…):

2. een huidbeschadiging (steekletsel) van ongeveer 5 x 0,1 millimeter op de borst,

ongeveer 35 millimeter rechts en 40 millimeter onder de rechter tepel (foto 3 tot en
met 5).
3. een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van [chirurg] , gedateerd 17 januari 2020, p. 135-136:
Omschrijving van het letsel: steekwonden
Uitwendig waargenomen letsel: 5x steekwond waarvan
4x oppervlakkig: hals, arm, buik rechts, rug links
en 1x diep: rug rechts;
wel schade aan rugspier rechts
4. de verklaring van de aangever [slachtoffer] van 17 januari 2020 in een proces-verbaal van verhoor, (p. 125-126), voor zover inhoudende:

omdat de jongens mij insloten, kon ik niet weg en voelde ik me op dat moment ook erg bedreigd (…). Ik probeerde weg te komen door achteruit te lopen, maat dat lukte niet omdat ik was ingesloten door de groep jongens. (…) Ik moet wel vertellen dat andere jongens ook een mes in handen hadden (…) een van de jongens had een houten stok in zijn handen en heeft mij met die stok bedreigd;

5. de verklaring van de verdachte van 18 januari 2020 in een proces-verbaal van verhoor (p.355-364), voor zover inhoudende:
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hadden een mes bij zich. (…) Ze hadden het laten zien bij [medeverdachte 5] ,. Dat was eerder op de avond.
(…)
Ik sloeg hem. Ik mikte op zijn hoofd. Volgens mij was het raak.
6. de verklaring van de verdachte in een proces-verbaal verhoor inbewaringstelling bij de rechter-commissaris op 22 januari 2020, voor zover inhoudende:

Ik heb alleen gezien dat [medeverdachte 4] hem in zijn arm stak. [medeverdachte 4] had een mes bij zich.

7. de verklaring van [medeverdachte 3] van 21 januari 2020 in een proces-verbaal van verhoor (p. 448-454), voor zover inhoudende:
Ik zag dat er een paar klappen over en weer vielen (…). Na ongeveer 1 minuut zijn we met zijn vieren erop gelopen. Ik heb hem een trap op zijn heup, begin van zijn rug gegeven en een vuist op zijn gezicht gegeven. Hij werd door iedereen geslagen en getrapt. De vechtpartij is geëindigd na uiteindelijk nog een klap en een trap. (…) Ik ben toen iets achter [verdachte] komen te staan en ik zag dat er een mes werd getrokken door [verdachte] . Het mes werd door [verdachte] op de nek van het slachtoffer werd gezet (…)
[medeverdachte 4] is degene die in zijn arm heeft gestoken. Daarom klopt het dat het meisje en het slachtoffer meer messen hebben gezien (…).Ik heb gezien dat [medeverdachte 4] in de rechterarm van het slachtoffer stak.
8. de verklaring van [medeverdachte 1] van 17 januari 2020 in een proces-verbaal van verhoor (p. 365-374), voor zover inhoudende:

Ze werden helemaal lijp en gingen hem in elkaar trappen.

9. de verklaring van [medeverdachte 5] van 26 november 2020 in een proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris, voor zover inhoudende:

ze gingen op de vuist (…) Ik heb hem ook geslagen. Op zijn benen. Ik had een stok gepakt. Ik gaf hem een paar tikken met die stok.

10. de verklaring van [medeverdachte 4] van 1 februari 2020 in een proces-verbaal van verhoor (p. 518-525), voor zover inhoudende:
We gingen toen naar ’s-Gravenzande want [verdachte] ging vechten met die jongen. Wij gingen mee als backup voor [verdachte](…)
11. de verklaring van [verbalisant] in een proces-verbaal van bevindingen van 19 januari 2020 (p. 267-305), voor zover inhoudende:
(…) stelde ik een onderzoek in naar de veiliggestelde data vanaf de telefoon van de [medeverdachte 1] . Uit het onderzoek is gebleken dat verdachte [verdachte] en [medeverdachte 1] via de chat hadden afgesproken om het slachtoffer naar de locatie te laten komen.
(…) Ik zag dat [verdachte] gebruik maakte van het [mobiele nummer] .
(…) [Whatsapp tekst]
Altijd mes bij me
(…) [Whatsapp tekst]
Als t echt gek word zeg ik wel dat je weg moet gaan ja