ECLI:NL:RBDHA:2021:14753

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
31 december 2021
Zaaknummer
9058029 / RP VERZ 21-50154
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens disfunctioneren en verstoorde arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de kantonrechter te Den Haag op 19 mei 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Boekenstijnkester en [verweerder]. De verzoekende partij, Boekenstijnkester, heeft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst aangevraagd op basis van disfunctioneren van [verweerder] en een verstoorde arbeidsrelatie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerder] sinds 1 februari 2006 in dienst was bij Boekenstijnkester en dat er gedurende zijn dienstverband meerdere verbetertrajecten zijn doorlopen. Ondanks deze trajecten heeft Boekenstijnkester geconcludeerd dat [verweerder] niet voldeed aan de verwachtingen en dat er onvoldoende verbetering was in zijn functioneren. De kantonrechter heeft de argumenten van Boekenstijnkester en [verweerder] zorgvuldig afgewogen. Hoewel de kantonrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor disfunctioneren, heeft hij wel geoordeeld dat de arbeidsrelatie ernstig verstoord was. De kantonrechter heeft daarom het subsidiaire verzoek van Boekenstijnkester toegewezen en de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 oktober 2021. De kantonrechter heeft geen billijke vergoeding toegekend aan [verweerder] en heeft bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
NK/C
Zaaknr.: 9058029 / RP VERZ 21-50154
Uitspraakdatum: 19 mei 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
de commanditaire vennootschap
Boekenstijnkester en Partners Consultants, en
de besloten vennootschap
Boekenstijnkester Adviseurs en Accountants,
gevestigd te Rijswijk,
verzoekende partij,
verder te noemen: Boekenstijnkester (in enkelvoud),
gemachtigden: mr. V. Stavleu en mr. G.L. Wife,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verder te noemen: [verweerder] ,
procederend in persoon.

1.Het procesverloop

1.1.
Boekenstijnkester heeft de kantonrechter bij verzoekschrift, bij de griffie ingekomen op
1 maart 2021, verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 14 april 2021 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Verschenen zijn [betrokkene] , bijgestaan door mr. V. Stavleu en mr. G.L. Wife, namens Boekenstijnkester en [verweerder] in persoon. Daarbij zijn namens Boekenstijnkester pleitaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zich in het procesdossier bevinden.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] is geboren op [geboortedag] 1973 en sinds 1 februari 2006 in dienst bij Boekenstijnkester, laatstelijk in de functie van [functie] tegen een salaris van € 3.870,00 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en verdere emolumenten. Van een werknemer die voormelde functie bekleedt wordt verwacht dat hij:
  • jaarrekeningen samenstelt;
  • tussentijdse rapportages en begrotingen opstelt;
  • klantcontact onderhoudt;
  • werkzaamheden ten aanzien van de administratie van verschillende klanten controleert;
  • beschikt over zeer goede communicatieve vaardigheden;
  • een teamspeler is en zich flexibel opstelt.
2.2.
Boekenstijnkester houdt zich bezig met dienstverlening op het gebied van accountancy, juridische en fiscale advisering. Daarbij bedient zij met name ondernemers in het midden- en kleinbedrijf.
2.3.
De beoordeling van [verweerder] over 2017 bevatte een aantal verbeterpunten voor het functioneren van [verweerder] . [verweerder] heeft het beoordelingsformulier van 2017 ‘voor gezien’ ondertekend.
2.4.
De beoordeling over 2019 is op 17 december 2019 met [verweerder] besproken. Namens Boekenstijnkester is in dit gesprek aangegeven dat er bij [verweerder] sprake is van een structureel gebrek aan productiviteit, het (teveel) opnemen van vakantie-uren, het te laat verschijnen op kantoor, zijn niet-professionele werkhouding en de kwaliteit van zijn werk. Partijen hebben samen afspraken gemaakt over de verbeterpunten voor 2020. [verweerder] heeft het beoordelingsformulier niet ondertekend.
2.5.
Boekenstijnkester heeft [verweerder] op 10 februari 2020 een officiële schriftelijke waarschuwing gegeven voor:
‘- regelmatig te laat op kantoor komen;
- teveel opgenomen vakantiesaldo;
- werknemer laat een opgepaste houding en manier van communiceren zien naar (voormalig) leidinggevende.’
Ook is in de officiële waarschuwing opgenomen dat er gestart gaat worden met een verbetertraject.
2.6.
[verweerder] heeft zich op 12 februari 2020 ziekgemeld. [verweerder] is op
20 februari 2020 niet langer arbeidsongeschikt bevonden door de arts van ArboNed.
2.7.
Op 24 februari 2020 heeft een voortgangsgesprek plaatsgevonden en is onder andere door Boekenstijnkester een verbeterplan aan [verweerder] voorgelegd.
2.8.
Op 1 maart 2020 heeft [verweerder] schriftelijk bezwaar gemaakt tegen de officiële schriftelijke waarschuwing van Boekenstijnkester van 10 februari 2020. [verweerder] bestrijdt daarin de genoemde punten uit de officiële waarschuwing, maar verklaart zich wel bereid om aan het verbetertraject mee te werken.
2.9.
[verweerder] heeft zich op 11 juni 2020 ziekgemeld. Door ArboNed is getracht contact op te nemen met [verweerder] , hetgeen eerst op 7 juli 2020 is gelukt.
2.10.
Op 4 augustus 2020 is door ArboNed een probleemanalyse opgesteld conform de Wet verbetering Poortwachter. Boekenstijnkester heeft Van de Hoorn naar aanleiding hiervan uitgenodigd voor het opstellen van een Plan van aanpak op 13 augustus 2020. [verweerder] is hierbij niet verschenen.
2.11.
Boekenstijnkester heeft het bezwaar van [verweerder] op de officiële waarschuwing op 6 augustus 2020 afgewezen.
2.12.
Op 7 augustus 2020 heeft Boekenstijnkester [verweerder] een tweede officiële waarschuwing gegeven voor het zich niet houden aan de afspraak ten aanzien van het teveel opnemen aan tijd voor tijd saldo.
2.13.
Op 14 augustus 2020 hebben partijen gesproken over het verzuim van [verweerder] , de ontevredenheid over zijn functioneren en houding en de tweede officiële schriftelijke waarschuwing. Er zijn nieuwe afspraken gemaakt in het kader van het verbetertraject, met ingang van 17 augustus 2020:
- [verweerder] moet tijdens werktijd 80% aanwezig zijn op kantoor;
- wekelijks worden gesprekken gehouden over lopende zaken;
- [verweerder] moet elke dag in- en uitklokken;
- [verweerder] moet zich houden aan zijn reguliere werktijden en alleen overwerken na schriftelijke toestemming van een leidinggevende;
- de uren moeten wekelijks worden ingevoerd;
- [verweerder] moet telefonisch bereikbaar zijn tijdens werktijden.
2.14.
Partijen hebben op 19 augustus 2020, 25 augustus 2020, 1 september 2020,
8 september 2020, 15 september 2020 en 22 september 2020 voortgangsgesprekken gevoerd in het kader van het verbetertraject. Op 19 augustus 2020 hebben partijen het Plan van Aanpak in het kader van arbeidsongeschiktheid ondertekend en aan ArboNed gestuurd. [verweerder] heeft zijn werkzaamheden op 24 augustus 2020 volledig hervat.
2.15.
Tijdens het voortgangsgesprek op 20 oktober 2020 is namens Boekenstijnkester aangegeven dat zij onvoldoende vooruitgang ziet in het functioneren van [verweerder] . Partijen hebben voorts gesproken over de mogelijkheid van beëindiging van de arbeidsovereenkomst door middel van een vaststellingsovereenkomst.
2.16.
Op 28 oktober 2020 heeft Boekenstijnkester [verweerder] een concept vaststellingsovereenkomst gestuurd. Boekenstijnkester heeft hierbij aangegeven uiterlijk
6 november 2020 een reactie van [verweerder] te verwachten.
2.17.
Tijdens het voortgangsgesprek van 10 november 2020 hebben partijen gesproken over het beëindigingsvoorstel en is de termijn voor reactie verlengd tot 17 november 2020. Daarnaast hebben partijen gesproken over de verlaging van de uurtarieven van [verweerder] , omdat hij zijn targets niet had gehaald.
2.18.
Tijdens het voortgangsgesprek van 16 november 2020 is gesproken over werkzaamheden die [verweerder] te laat bij een klant had aangeleverd en heeft [verweerder] aangegeven het beëindigingsvoorstel niet voldoende te vinden. Hij heeft Boekenstijnkester verzocht om met een beter voorstel te komen.
2.19.
Boekenstijnkester heeft [verweerder] op 24 november 2020 een derde officiële schriftelijke waarschuwing gegeven. Ditmaal vanwege het eenzijdig annuleren van een voortgangsgesprek. In de brief met betrekking tot de officiële waarschuwing heeft Boekenstijnkester [verweerder] een laatste kans geboden om op uiterlijk 15 december 2020 verbetering tot het gewenste niveau te laten zien.
2.20.
Op 1 december 2020 hebben partijen het verbetertraject wederom besproken. Boekenstijnkester heeft daarin aangegeven wat zij van [verweerder] verwachtte:
- op tijd komen;
- niet meer vakantie-uren of tijd voor tijd uren opnemen dan beschikbaar zijn;
- verantwoordelijkheid nemen voor de eigen planning;
- zelf de agenda invullen.
[verweerder] heeft aangegeven te wachten op een nieuw beëindigingsvoorstel.
2.21.
[verweerder] heeft zich op 8 december 2020 ziekgemeld. De bedrijfsarts heeft geconcludeerd dat [verweerder] zijn werkzaamheden op 14 december 2020 weer volledig heeft hervat. De bedrijfsarts heeft partijen voorts geadviseerd om met elkaar in gesprek te gaan over de werk gerelateerde knelpunten.
2.22.
Tijdens een gesprek op 14 december 2020 heeft Boekenstijnkester [verweerder] meegedeeld dat het verbetertraject op 15 december 2020 afloopt en dat Boekenstijnkester onvoldoende verbetering ziet in het functioneren van [verweerder] . [verweerder] is nog een termijn gegeven tot 31 december 2020 om schriftelijk te reageren.
2.23.
Op 4 januari 2021 hebben partijen met elkaar gesproken over het advies van de bedrijfsarts van 14 december 2020 en het uitblijven van de schriftelijke reactie van [verweerder] op de gespreksverslagen, de officiële waarschuwingen en het beëindigingsvoorstel.
2.24.
[verweerder] heeft zich op 20 januari 2021 ziekgemeld.
2.25.
Boekenstijnkester heeft op 22 januari 2021 een voorstel gedaan voor mediation. [verweerder] heeft dit voorstel afgewezen.

3.Het verzoek

3.1.
Boekenstijnkester verzoekt primair de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel d BW.
3.2.
Aan dit verzoek legt Boekenstijnkester ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – disfunctioneren. Ter onderbouwing daarvan heeft zij het volgende naar voren gebracht. Ondanks een intensief en langdurig verbetertraject, met onderbrekingen door ziekte, heeft Boekenstijnkester geconcludeerd dat [verweerder] onvoldoende functioneert, geen verbetering laat zien en daarmee ongeschikt is voor het verrichten van de bedongen arbeid. Het aanbieden van ondersteuning bij het aanpakken van de verbeterpunten en het hem extra kansen en tijd geven, hebben niet tot de gewenste verbetering geleid. Daarnaast is [verweerder] , volgens Boekenstijnkester, meermaals voor geruime tijd (telefonisch) onbereikbaar voor ArboNed op het moment dat hij wegens ziekte uitvalt. [verweerder] belemmert hiermee zijn herstel op structurele basis. Bovendien bevestigt het het ontbreken van de professionele houding en de ongeschiktheid van [verweerder] voor zijn functie. Boekenstijnkester stelt zich op het standpunt dat het verbetertraject zorgvuldig en correct is vormgegeven en Boekenstijnkester is daarbij erg geduldig en ruimhartig richting [verweerder] geweest. Vanwege de ongeschiktheid van [verweerder] voor het verrichten van de bedongen arbeid, kan van Boekenstijnkester in redelijkheid niet worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.3.
Boekenstijnkester verzoekt subsidiair de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a BW in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW.
3.4.
Aan dit verzoek legt Boekenstijnkester ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd –een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Ter onderbouwing daarvan heeft zij het volgende naar voren gebracht. Boekenstijnkester heeft het vertrouwen in een structurele verbetering van het functioneren van [verweerder] verloren. Dit ook in verband met de negatieve houding en het gedrag van [verweerder] . Hierdoor is een vertrouwensbreuk ontstaan waardoor een verdere samenwerking niet meer mogelijk is.
3.5.
Boekenstijnkester verzoekt meer subsidiair de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a BW in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel i BW.
3.6
Aan dit verzoek legt Boekenstijnkester de cumulatiegrond ten grondslag. Ter onderbouwing daarvan heeft zij naar voren gebracht dat de combinatie van omstandigheden meebrengt dat voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet meer haar gevergd kan worden.
3.7.
Boekenstijnkester stelt zich op het standpunt dat herplaatsing onmogelijk is. Boekenstijnkester heeft geen alternatieve functies die voor [verweerder] als passend kunnen worden aangemerkt. Boekenstijnkester is een werkgever met een beperkt aantal arbeidsplaatsen, er zijn momenteel geen vacatures beschikbaar en alle formatieplaatsen zijn thans vervuld. Ook bestaat er geen verwachting dat op korte termijn een arbeidsplaats beschikbaar komt.

4.Het verweer

4.1.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Hij voert daartoe – samengevat – het volgende aan.
4.2.
[verweerder] voert aan dat hij niet ongeschikt is tot het verrichten van de bedongen arbeid nu hij zijn verbetertraject met goed gevolg heeft voltooid. [verweerder] heeft de verbeterpunten opgevolgd tot goed functioneren. Ook de verbeterpunten in de officiële waarschuwingen zijn door [verweerder] tijdig en juist opgevolgd.
4.3.
[verweerder] ontkent niet dat ArboNed in geval van ziekte hem niet altijd de eerste keer heeft kunnen bereiken, maar [verweerder] heeft wel altijd gereageerd.
4.4.
[verweerder] herkent zich niet in het door Boekenstijnkester gestelde dat hij een onprofessionele dan wel ongepaste houding zou hebben.
4.5.
Als er klachten zijn van klanten, dan heeft [verweerder] deze klachten niet van de klant zelf vernomen. Ook heeft Boekenstijnkester hem niet tijdig van de vermeende klachten op de hoogte gebracht.
4.6.
Boekenstijnkester heeft [verweerder] niet in de gelegenheid gesteld om te kunnen reageren op de onjuistheden in de gespreksverslagen van 14 augustus 2020 tot en met
4 januari 2021 of zijn aanvullingen in de gespreksverslagen te doen. Ook heeft hij niet de gelegenheid gekregen om bezwaar te maken tegen de brieven van Boekenstijnkester van 6 en 7 augustus 2020.
4.7.
Concluderend stelt [verweerder] dat Boekenstijnkester niet duidelijk heeft kunnen aantonen dat [verweerder] zijn werkzaamheden niet naar behoren uitvoert. Boekenstijnkester heeft punten genoemd die [verweerder] in zijn verbetertraject heeft voltooid. Daarna heeft Boekenstijnkester alleen vage kritiek gegeven en geen duidelijke kritiekpunten. Daarnaast zijn de werkzaamheden van [verweerder] altijd van goede kwaliteit geweest. Boekenstijnkester heeft [verweerder] tijdens het verbetertraject geen externe ondersteuning (in de vorm van een coach of cursussen) gegeven. Boekenstijnkester heeft niet kunnen aantonen dat er geen mogelijkheden zijn voor herplaatsing. Daarnaast heeft Boekenstijnkester een verstoorde arbeidsrelatie veroorzaakt door [verweerder] een beëindigingsvoorstel te doen. Ook heeft Boekenstijnkester geen vergoeding aan [verweerder] verstrekt voor het inwinnen van juridisch advies.

5.De beoordeling

5.1.
Beoordeeld dient te worden of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. De kantonrechter stelt vast dat onderhavig verzoek geen verband houdt met enig opzegverbod.
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
5.3.
Boekenstijnkester verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden primair op grond van artikel 7:671b BW, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel d BW (disfunctioneren). Subsidiair verzoekt Boekenstijnkester de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:699 lid 3, onderdeel g BW (verstoorde arbeidsrelatie). Meer subsidiair verzoekt Boekenstijnkester de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:669 lid 3, onderdeel i, BW (cumulatiegrond).
5.4.
Aan het ontbindingsverzoek legt Boekenstijnkester – kort gezegd – ten grondslag dat [verweerder] ondanks begeleiding vanuit Boekenstijnkester en een verbetertraject, structureel niet voldoende functioneert in zijn positie als [functie] . Door deze aanhoudende situatie en de onderlinge communicatie is de verhouding tussen partijen onherstelbaar verstoord en kan van Boekenstijnkester redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door zowel Boekenstijnkester als [verweerder] in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW (verstoorde arbeidsrelatie). Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.6.
De rechter kan op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst ontbinden, onder meer op grond van ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van de bedongen arbeid. Daarvoor is onder meer vereist dat de werkgever de werknemer in voldoende mate in de gelegenheid heeft gesteld zijn functioneren te verbeteren en dat de ongeschiktheid niet het gevolg is van onvoldoende zorg van de werkgever voor scholing van de werknemer. Zie voor een en ander artikel 7:671b lid 1, aanhef en onder a BW in verbinding met artikel 7:669 lid 1 en artikel 7:669 lid 3, aanhef en onder d BW.
5.7.
De wet bepaalt niet op welke wijze de werkgever de werknemer in de gelegenheid moet hebben gesteld zijn functioneren te verbeteren. Gelet op de ingrijpende gevolgen die een ontbinding op grond van disfunctioneren voor een werknemer kan hebben, moet worden aangenomen, mede gelet op de eisen van goed werkgeverschap, dat de werkgever aan de werknemer serieus en reëel gelegenheid tot verbetering moet hebben geboden.
Welke hulp, ondersteuning en begeleiding in een concreet geval van de werkgever mag worden verwacht ter verbetering van het functioneren van de werknemer, alsmede op welke wijze een en ander moet worden vastgelegd, hangt af van de omstandigheden van het geval. Daarbij kunnen onder meer een rol spelen de aard, de inhoud en het niveau van de functie, de bij de werknemer aanwezige opleiding en ervaring, de aard en mate van de ongeschiktheid van de werknemer, de duur van het onvoldoende functioneren vanaf het moment dat de werknemer daarvan op de hoogte is gesteld, de duur van het dienstverband, wat er in het verleden reeds is ondernomen ter verbeteren van het functioneren, de mate waarin de werknemer openstaat voor kritiek en zich inzet voor verbetering, en de aard en omvang van het bedrijf van de werkgever.
5.8.
Uit de beoordelingen in 2019 en 2020 blijkt dat er op bepaalde punten van [verweerder] meer werd verwacht. Naast deze beoordelingen is [verweerder] in gesprekken met zijn leidinggevende aangesproken op verbeterpunten. Het was [verweerder] dus in ieder geval in 2019 voldoende duidelijk dat hij volgens zijn leidinggevende tekortschoot in zijn functioneren. Vanaf 2019 heeft [verweerder] op zeer regelmatige basis voortgangsgesprekken gevoerd met zijn leidinggevende. [verweerder] bleef echter aangeven dat hij aan de verbeterpunten had voldaan en dat hij zijn verbetertraject naar behoren had afgerond. Ook heeft [verweerder] steeds gezegd het niet eens te zijn met de door Boekenstijnkester geformuleerde verbeterpunten.
5.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Boekenstijnkester [verweerder] in voldoende mate de gelegenheid tot verbetering gegeven. Daarnaast heeft Boekenstijnkester [verweerder] door middel van gesprekken en feedback vrij intensief begeleid met als doel te komen tot verbetering van het functioneren van [verweerder] .
Op 24 februari 2020 is met [verweerder] een verbeterplan besproken omdat de benodigde verbetering niet had plaatsgevonden. In het verbeterplan staan vijf aandachtspunten aangegeven en in het plan zijn concrete verwachtingen uitgewerkt. Tijdens een gesprek op 14 augustus 2020 is [verweerder] er op gewezen dat de benodigde verbetering er nog niet is. Aan [verweerder] werden nieuwe afspraken voorgelegd en hierbij werd duidelijk meegegeven aan [verweerder] hem daarbij de allerlaatste officiële waarschuwing werd gegeven. Boekenstijnkester heeft meegedeeld dat bij een eerstvolgende klacht van een klant of een overtreding door [verweerder] van de werkwijzen in welke zin dan ook, het inzetten van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet zou zijn uitgesloten.
5.10.
Uiteindelijk is Boekenstijnkester tot de conclusie gekomen dat het [verweerder] niet is gelukt te laten zien de besproken kritiekpunten te verbeteren dan wel te veranderen. Daarbij komt dat [verweerder] zijn onvrede blijft uiten over de met hem besproken kritiekpunten. Uit de gespreksverslagen, maar ook uit het verweerschrift en het verhandelde ter zitting volgt dat [verweerder] de oorzaak van de kritiekpunten structureel buiten zichzelf blijft zoeken. Ondanks de regelmatig met [verweerder] gevoerde gesprekken ziet Boekenstijnkester geen mogelijkheid meer om het verschil van inzicht op te lossen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Boekenstijnkester [verweerder] voldoende in de gelegenheid gesteld om zijn functioneren te verbeteren. [verweerder] is ruimschoots de tijd en de begeleiding gegeven door Boekenstijnkester om inzicht te tonen in zijn verbeterpunten en daaraan concrete actiepunten te koppelen om tot verbetering te komen. Echter, uit de gespreksverslagen blijkt dat de verbeterpunten steeds weer terugkeren en dat men (nog) niet tevreden is met het functioneren van [verweerder] . Het betoog van [verweerder] dat hij alle afspraken met goed gevolg is nagekomen, gaat dan ook niet op.
5.11.
De kantonrechter is echter van oordeel dat de in 2.13. en 2.20. genoemde verbeterpunten geen, althans onvoldoende, direct verband hebben met de uitoefening van de functie van [verweerder] als [functie] . Voor de uitoefening van die functie zijn de in 2.1. genoemde competenties vereist. Boekenstijnkester heeft onvoldoende kunnen aantonen dat [verweerder] niet over die competenties beschikt en [verweerder] betwist dit. Van een ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van disfunctioneren kan daarom geen sprake zijn, nu onvoldoende is gebleken dat [verweerder] zijn werk structureel niet naar behoren heeft uitgevoerd. [verweerder] heeft zich evenwel (herhaaldelijk) niet aan de afspraken uit het verbeterplan gehouden. Die situatie, in combinatie met de terugkerende voortgangsgesprekken waarbij de standpunten van partijen steeds verder uit elkaar zijn komen te liggen, maken dat er een verstoring in de arbeidsrelatie tussen partijen is ontstaan op grond waarvan van Boekenstijnkester niet kan worden verlangd dat zij de arbeidsverhouding voortzet.
5.12.
De kantonrechter ziet in hetgeen door partijen over en weer is aangevoerd, geen reden om te oordelen dat herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn in de rede ligt.
5.13.
De conclusie is dat de kantonrechter het subsidiaire verzoek van Boekenstijnkester zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 9, onderdeel a BW zal worden ontbonden met ingang 1 oktober 2021. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure. Het meer subsidiair gevorderde behoeft hiermee geen bespreking meer.
5.14.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [verweerder] een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op artikel 7:671b lid 9, onderdeel c BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Boekenstijnkester. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier, gelet op het hetgeen hiervoor in 5.9 is overwogen, niet voor.
5.15.
De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval geen aanleiding om een van de partijen in de kosten te veroordelen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 oktober 2021;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.A.W. Schippers, kantonrechter en op 19 mei 2021 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.