ECLI:NL:RBDHA:2021:14751

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
31 december 2021
Zaaknummer
09/220232.20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onvoorzichtigheid van bestuurder

Op 10 januari 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 november 2019 betrokken was bij een verkeersongeval op de Europaweg te Leiden. De verdachte, bestuurder van een auto met aanhangwagen, had de aanhangwagen zwaarder beladen dan het toegestane gewicht, wat leidde tot een ongeval waarbij een tegemoetkomende Toyota frontaal tegen de aanhangwagen botste. Bij deze aanrijding kwam de bestuurster van de Toyota, [slachtoffer 1], om het leven en de bestuurster van een Peugeot, [slachtoffer 2], raakte gewond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid, wat resulteerde in de veroordeling tot een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de gevolgen voor de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak is gedaan in het kader van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij de verdachte werd veroordeeld voor het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/220232-20
Datum uitspraak: 10 januari 2022
Tegenspraak
Verkort vonnis
De rechtbank Den Haag heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 27 december 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Ariese en hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. H.H.M. de Vries-Veringa naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 27 december 2021 - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 november 2019 te Leiden als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto met aanhangwagen), daarmede rijdende over de weg, de Europaweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar:
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor de verkeerssituatie ter plaatse en/of het besturen van zijn motorrijtuig (met aanhangwagen), immers heeft hij
- gereden met een motorrijtuig met daaraan gekoppeld een aanhangwagen waarbij het maximum voort te bewegen aanhangwagengewicht van het motorrijtuig met 840 kilogram werd overschreden en/of (vervolgens)
- de controle over zijn motorrijtuig verloren waardoor dat motorrijtuig met aanhangwagen is gaan scharen en (vervolgens) op de weghelft van het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen,
waardoor een hem tegemoetkomende Toyota (met als bestuurster [slachtoffer 1] ) (frontaal) en/of een tegemoetkomende Peugeot (met als bestuurster [slachtoffer 2] ) tegen dat motorrijtuig met aanhangwagen is/zijn gebotst,
waardoor een ander te weten de bestuurster van een Peugeot (genaamd [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken stuitje, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en/of waardoor een ander te weten de bestuurster van de Toyota (genaamd [slachtoffer 1] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 november 2019 te Leiden als bestuurder van een voertuig (auto met aanhangwagen), daarmee rijdende op de weg, de Europaweg, als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte aldaar:
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor de verkeerssituatie ter plaatse en/of het besturen van zijn motorrijtuig (met aanhangwagen), immers heeft hij
- gereden met een motorrijtuig met daaraan gekoppeld een aanhangwagen waarbij het maximum voort te bewegen aanhangwagengewicht van het motorrijtuig met 840 kilogram werd overschreden en/of (vervolgens)
- de controle over zijn motorrijtuig verloren waardoor dat motorrijtuig met aanhangwagen is gaan scharen en (vervolgens) op de weghelft van het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen,
waardoor een hem tegemoetkomende Toyota (met als bestuurster [slachtoffer 1] ) (frontaal) en/of een tegemoetkomende Peugeot (met als bestuurster [slachtoffer 2] ) tegen dat motorrijtuig met aanhangwagen is/zijn gebotst, waardoor een ander te weten de bestuurster van een Peugeot (genaamd [slachtoffer 2] ) letsel heeft bekomen en/of de bestuurster van een Toyota (genaamd [slachtoffer 1] ) werd gedood,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 28 november 2019 heeft op de Europaweg te Leiden een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij drie motorvoertuigen betrokken waren. De verdachte bestuurde een auto (Daihatsu) met daaraan gekoppeld een met planken beladen aanhangwagen. Op enig moment begon de aanhangwagen te slingeren, waardoor de auto en aanhanger zijn gaan scharen en de aanhangwagen op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weghelft is gekomen. Een tegemoetkomende Toyota is frontaal tegen de aanhangwagen gebotst.
Bij deze aanrijding was ook een Peugeot betrokken.
De bestuurster van de Toyota, [slachtoffer 1] is door de botsing, als gevolg van haar verwondingen, ter plaatse overleden. De bestuurster van de Peugeot, [slachtoffer 2] , heeft bij de aanrijding letsel opgelopen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Hiertoe dient de rechtbank te beoordelen of het handelen van de verdachte is aan te merken als aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend. Indien hiervan geen sprake is, dient de rechtbank te beoordelen of het gedrag van de verdachte is aan te merken als het veroorzaken van gevaar op de weg, als bedoeld in artikel 5 WVW.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat het ongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is doordat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld. De verdachte heeft, volgens de officier van justitie, niet voldaan aan de op hem rustende zorgplicht door de aanhangwagen te zwaar te beladen waardoor het maximaal toegestane trekgewicht van de auto fors is overschreden. Ook heeft hij de combinatie onvoldoende onder controle gehad toen de aanhangwagen begon te slingeren. Het handelen kan de verdachte dusdanig worden verweten, dat sprake is van schuld in de zin van de Wegenverkeerwet. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het letsel van slachtoffer [slachtoffer 2] is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel en dat dit letsel is veroorzaakt door de aanrijding.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – op gronden zoals vervat in haar pleitnota – bepleit dat voor een bewezenverklaring van het bepaalde in artikel 6 WVW een dubbele causaliteit is vereist. Ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer 1] stelt zij dat deze dubbele causaliteit duidelijk aanwezig is. Ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer 2] heeft zij bepleit de verdachte vrij te spreken, omdat niet is vast te stellen waardoor en op welke wijze de Peugeot is geraakt en dus niet duidelijk is of het letsel is ontstaan als gevolg van het ongeval. Bovendien is niet duidelijk óf er sprake is van letsel, en wat de aard van dat letsel dan is.
3.4
De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
3.5.
De beoordeling van de tenlastelegging
Toedracht van het ongeval
De verdachte kwam samen met zijn verloofde op 28 november 2019 bij een bedrijf aan de Rooseveltstraat in Leiden vandaan waar hij een grote partij hout, zo’n 120 tot 130 planken van 4 meter lang, had gekocht. Deze planken werden vervoerd in een aanhangwagen. De verdachte reed in de Daihatsu met daarachter deze aanhangwagen over de Europaweg te Leiden, in de richting van de A4. De aanhangwagen begon te slingeren. De verdachte heeft toen, volgens zijn eigen verklaring, het gas losgelaten en vervolgens wat gas bij gegeven in de hoop de aanhangwagen ‘recht te trekken’. De aanhanger van de verdachte ging echter steeds erger slingeren en kwam terecht op de verkeerde weghelft. Uit de tegenovergestelde richting kwamen een personenauto van het merk Toyota en een bedrijfsauto van het Peugeot aangereden. De Toyota raakte als eerste de aanhangwagen, waarna de Toyota van de weg is geraakt en in de berm terecht is gekomen. De Peugeot is vervolgens tegen de – inmiddels omgeslagen – aanhangwagen gebotst en is enige meters verder op de weg tot stilstand gekomen.
De Daihatsu en de aanhangwagen met lading zijn onderzocht en gewogen. Uit het kentekenbewijs en het kentekenregister volgt dat het maximale trekgewicht van de Daihatsu 1.500 kilogram is. Zoals blijkt uit de weging na het ongeval was het totaalgewicht van de aanhangwagen inclusief de lading 2.340 kilogram. Het maximale trekgewicht van de Daihatsu werd met 840 kilogram (ofwel 56%) overschreden.
Zoals blijkt uit de verklaringen van de verdachte en van de getuige [getuige 1] heeft de verdachte niet geremd op het moment dat de aanhangwagen begon te slingeren. De verdachte heeft juist gas bij gegeven. Op een gegeven moment had de verdachte door het slingeren van de aanhangwagen twee rijbanen nodig.
Botsing met de Peugeot
De rechtbank gaat uit van de tweede verklaring van [slachtoffer 2] , waarin zij heeft verklaard dat zij achter de Toyota reed, dat zij zag dat de aanhangwagen achter de Daihatsu uitbrak en deze op haar weghelft terecht kwam waarna de Toyota als eerst betrokken raakte bij het ongeval. Dat [slachtoffer 2] achter de Toyota reed, en niet ervoor, vindt ook bevestiging in de verklaring van de getuige [getuige 2] , die verklaarde dat haar voertuig net niet door de Daihatsu en/of aanhangwagen werd geraakt en dat zij zag dat haar achterligger werd geraakt. Nadat de Toyota werd geraakt, vlogen er brokstukken rond en zag [slachtoffer 2] dat de Toyota met onverminderde snelheid rechts de berm in reed en daar tot stilstand kwam. Vervolgens botste zij tegen de aanhangwagen. Gelet op de zich in het dossier bevindende foto’s waarop te zien is waar de Peugeot tot stilstand is gekomen en waarop de schade aan de Peugeot zichtbaar is, kan het niet anders dan dat de Peugeot betrokken is geraakt bij het ongeval. De rechtbank stelt vast dat de Peugeot de aanhangwagen geraakt moet hebben, omdat de Daihatsu geen schade had, anders dan de schade ten gevolge van het wegdek doordat de Daihatsu eveneens is omgeslagen. Er is gelet op die schade geen aanleiding te veronderstellen dat de Peugeot met de Daihatsu in botsing is gekomen. Zoals blijkt uit de VOA waren er geen andere weggebruikers of objecten betrokken bij het ongeval, anders dan de Daihatsu, Toyota en Peugeot. Het verweer van de raadsvrouw, dat niet duidelijk is of en hoe de Peugeot bij het ongeval betrokken was, wordt daarom verworpen.
Overlijden
Door de botsing, als gevolg van haar verwondingen, is het slachtoffer [slachtoffer 1] ter plaatse overleden.
Letsel
Zoals blijkt uit de medische verklaring heeft [slachtoffer 2] een gebroken stuitje. Uit de vordering van de benadeelde partij, ingekomen op 2 oktober 2020, die [slachtoffer 2] later heeft ingetrokken, blijkt dat zij ten tijde van het indienen van de vordering nog niet altijd normaal kon zitten op een stoel of bank vanwege de pijn. Daarom is het letsel van [slachtoffer 2] , dat door het verkeersongeval is toegebracht, aan te merken als lichamelijk letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Gezien het voorgaande staat voor de rechtbank vast dat dit letsel als gevolg van de botsing is ontstaan.
Kwalificatie
De vraag in dit kader is hoe de gedragingen van de verdachte moeten worden gekwalificeerd. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is sprake in het geval dat van een aanmerkelijk mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid kan worden gesproken.
De verdachte heeft, zoals blijkt uit het voorgaande, het trekgewicht van de Daihatsu in ernstige mate overschreden. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat de aanhangwagen door overschrijding van het trekgewicht is gaan slingeren. In plaats van gedoseerd te remmen, heeft de verdachte alleen maar het gas losgelaten en vervolgens juist meer gas gegeven. Ook hiermee heeft de verdachte dus niet adequaat gehandeld. Dit geheel brengt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld, als gevolg waarvan een verkeersongeval is ontstaan, met de gevolgen zoals hiervoor omschreven.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 28 november 2019 te Leiden als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto met aanhangwagen), daarmede rijdende over de weg, de Europaweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte
heeftaldaar:
- niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen en onvoldoende aandacht gehad voor het besturen van zijn motorrijtuig (met aanhangwagen), immers heeft hij
- gereden met een motorrijtuig met daaraan gekoppeld een aanhangwagen waarbij het maximum voort te bewegen aanhangwagengewicht van het motorrijtuig met 840 kilogram werd overschreden en vervolgens
- de controle over zijn motorrijtuig verloren waardoor dat motorrijtuig met aanhangwagen is gaan scharen en (vervolgens) op de weghelft van het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen,
waardoor een hem tegemoetkomende Toyota (met als bestuurster [slachtoffer 1] ) frontaal en een tegemoetkomende Peugeot (met als bestuurster [slachtoffer 2] ) tegen
deaanhangwagen zijn gebotst,
waardoor een ander te weten de bestuurster van een Peugeot (genaamd [slachtoffer 2] ) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en waardoor een ander te weten de bestuurster van de Toyota (genaamd [slachtoffer 1] ) werd gedood.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om rekening te houden met de consequenties die een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de verdachte heeft. Hij heeft zijn rijbewijs nodig voor zijn werk en een ontzegging zou kunnen leiden tot verlies van zijn baan. Een eventuele ontzegging zou geheel voorwaardelijk moeten worden opgelegd. De verdachte is bereid om een taakstraf uit te voeren.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en bijkomende straf zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Ook is rekening gehouden met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte is gaan rijden in een auto die, zoals blijkt uit het kentekenbewijs, ten hoogste een voort te bewegen aanhangwagengewicht van 1.500 kilogram mocht trekken. In feite heeft de verdachte echter, zonder daar over na te denken, een aanhanger met belading voortgetrokken van 2.340 kilogram en daarmee het toegestane voort te bewegen gewicht met meer dan de helft overschreden. Ten gevolge daarvan is de aanhanger op enig moment achter de auto gaan slingeren, en de verdachte heeft deze slingering niet door effectief af te remmen onder controle gebracht. Door het voortdurende slingeren is de aanhanger vervolgens op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer terecht gekomen. De gevolgen hiervan zijn verschrikkelijk geweest. Bij de door verdachte veroorzaakte aanrijding heeft [slachtoffer 2] letsel opgelopen waarvan zij nog geruime tijd last heeft gehad. Het ergste gevolg is echter dat [slachtoffer 1] door de aanrijding is overleden. In de brief van haar dochter, die zich in het dossier bevindt, wordt uiteengezet hoe geschokt en verdrietig de nabestaanden hierdoor zijn. Dit gemis kan feitelijk door geen enkele straf worden gecompenseerd.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van de verdachte van 2 december 2021 waaruit is gebleken dat de verdachte nooit eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging in strafmatigende zin rekening met het feit dat het feit ruim twee jaren geleden is begaan en dat verdachte ook in de tussengelegen tijd niet is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Ter zitting heeft verdachte blijk gegeven van het inzicht dat hij verkeerd heeft gehandeld. Ook is ter zitting wel gebleken dat de aanrijding en de gevolgen daarvan ook op verdachte grote indruk hebben gemaakt.
De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte nooit de bedoeling heeft gehad om een verkeersongeval te veroorzaken. Door de inschattingsfouten van de verdachte, zowel als het gaat om de belading van de aanhangwagen als om de reactie op het slingeren van de aanhangwagen, is dat echter wel gebeurd, met zeer ernstige gevolgen. Dit moet ertoe leiden dat een straf wordt opgelegd die recht doet aan de ernst van het feit en waarvan ook preventieve werking kan uitgaan, in de zin van een waarschuwing aan andere verkeersdeelnemers.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat gekeken naar de zogeheten LOVS oriëntatiepunten, waarin uitgangspunten voor de strafmaat zijn neergelegd, en naar uitspraken van andere rechtbanken en gerechtshoven in gevallen van min of meer soortgelijke verkeersongevallen. Volgens de oriëntatiepunten moet voor de mate van schuld in deze zaak aansluiting worden gezocht bij de uitgangspunten voor de categorie “aanmerkelijke schuld” waarbij een slachtoffer is overleden, zonder strafverzwarende omstandigheden zoals alcoholgebruik. Daarbij geldt als uitgangspunt voor de strafoplegging een onvoorwaardelijke taakstraf van tweehonderdveertig uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twaalf maanden. In deze zaak is er behalve een dodelijk slachtoffer ook nog een slachtoffer dat gewond is geraakt. Een geheel voorwaardelijke ontzegging doet daarom onvoldoende recht aan de ernst van het feit. Aan de andere kant houdt de rechtbank er rekening mee dat de redelijke termijn is overschreden, nu het vonnis in deze zaak gewezen had moeten worden voor 28 november 2021.
De rechtbank legt alles afwegende de verdachte een taakstraf op van 240 uur. Daarnaast legt de rechtbank de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid op voor de duur van 12 maanden. In verband met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de gevolgen van een langdurige ontzegging voor hem, en gelet op het tijdsverloop tussen het bewezenverklaarde en de datum van het wijzen van het vonnis, wordt een gedeelte van 9 maanden van deze ontzegging voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van twee jaren.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en bijkomende straf zijn gegrond op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
  • 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander is overleden en een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
240 (TWEEHONDERVEERTIG) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, de vervangende hechtenis wordt toegepast voor de tijd van
120 (honderdtwintig) dagen;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
12 (TWAALF) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van deze bijkomende straf, groot
9 (negen) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zicht voor het eind van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.A. Keulen, voorzitter,
mr. M. Rigter, rechter,
mr. M.T. Renckens, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C. de Beer, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 januari 2021.