2.2In de brief van 9 november 2021 heeft verweerder op grond van artikel 26, tweede lid, van de Wvg ingestemd met de verkoop van deze percelen aan [derde-partij 2] B.V. teneinde de levering van deze percelen aan [derde-partij 3] mogelijk te maken.
Het verzoek om voorlopige voorziening richt zich tegen deze brief.
3. In deze procedure moet allereerst worden beoordeeld of de voorzieningenrechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. Hiertoe moet worden vastgesteld of verzoeksters wel opkomen tegen een besluit in de zin van de Awb. Hierover wordt het volgende overwogen.
4. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
In artikel 7:1, eerste lid, van de Awb is neergelegd dat alvorens beroep kan worden ingesteld, eerst bezwaar moet worden gemaakt.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Wvg kan een gemeente de nietigheid inroepen van rechtshandelingen die zijn verricht met de kennelijke strekking afbreuk te doen aan haar in deze wet geregelde voorkeurspositie.
Ingevolge artikel 26, tweede lid, van de Wvg moet het verzoek worden gedaan binnen acht weken nadat de gemeente een afschrift heeft ontvangen van de akte waarin de desbetreffende rechtshandeling is vervat bij de rechtbank van het arrondissement waarbinnen de gemeente is gelegen. De gemeente is niet ontvankelijk in haar verzoek indien zij met de desbetreffende rechtshandeling schriftelijk heeft ingestemd.
5. De bestuursrechter is alleen bevoegd om een geschil te beoordelen dan wel een voorlopige voorziening te treffen indien dit een besluit in de zin van artikel 1.3, eerste lid, van de Awb of een daarmee gelijk te stellen handeling betreft.
6. De brief van 9 november 2021 is opgesteld namens de gemeente Noordwijk en daarmee niet afkomstig van een bestuursorgaan. Dit is in overeenstemming met artikel 26 van de Wvg, waaruit volgt dat het inroepen van de nietigheid van een transactie een bevoegdheid is van de gemeente en dus niet van één van haar bestuursorganen. Uit artikel 26, tweede lid, van de Wvg blijkt voorts dat het inroepen van de nietigheid van een transactie door de gemeente via een verzoekschriftprocedure bij de civiele rechter dient plaats te vinden. Dat duidt er op dat het hier gaat om een privaatrechtelijke handeling. De afspraak van de gemeente met een partij dat van die bevoegdheid geen gebruik gemaakt zal worden in een concreet geval, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook louter privaatrechtelijk en betreft geen publiekrechtelijke rechtshandeling van een bestuursorgaan. De brief van verweerder van 9 november 2021 is dan ook geen besluit in de zin van de Awb.
7. De voorzieningenrechter is niet bevoegd om te beslissen op het verzoek om een voorlopige voorziening.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.