ECLI:NL:RBDHA:2021:14750

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 december 2021
Publicatiedatum
31 december 2021
Zaaknummer
21-7984
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid voorzieningenrechter bij verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke context

Op 31 december 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen de gemeente Noordwijk als verweerder en N.V. Bever Holding, de Muntendamsche Investerings Maatschappij B.V., Northside Investments B.V. en Bever Holding Participaties B.V. als verzoeksters. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening naar aanleiding van een brief van de gemeente Noordwijk, waarin deze op grond van artikel 26, tweede lid, van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) instemt met de verkoop van diverse percelen aan een derde partij. Verzoeksters hebben bezwaar gemaakt tegen deze brief en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de brief van de gemeente niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit komt omdat de brief niet afkomstig is van een bestuursorgaan, maar van de gemeente zelf, en de bevoegdheid om de nietigheid van de transactie in te roepen ligt bij de gemeente en niet bij haar bestuursorganen. De voorzieningenrechter concludeert dat de brief een privaatrechtelijke handeling betreft en dat hij derhalve niet bevoegd is om van het verzoek om een voorlopige voorziening kennis te nemen.

De uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7984

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 december 2021 in de zaak tussen

N.V. Bever Holding,
de Muntendamsche Investerings Maatschappij B.V., Northside Investments B.V. en Bever Holding Participaties B.V., verzoeksters
(gemachtigde: mr. W.J. Bosma),
en

de gemeente Noordwijk, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Lever).
Als derde-partijen nemen aan het geding deel:
[derde-partij 1] B.V., [derde-partij 2] B.V. en [derde-partij 3] B.V., belanghebbenden.
(gemachtigde: mr. A. de Snoo).

Procesverloop

In een brief van 9 november 2021 heeft verweerder op grond van artikel 26, tweede lid, van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) ingestemd met de verkoop van diverse percelen van verzoeksters aan het [plein 1] , de [boulevard] , de [plek] , de [straat] en het [plein 2] te Noordwijk aan [derde-partij 2] B.V.
Verzoeksters hebben tegen deze brief bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. De raad van de gemeente Noordwijk heeft in zijn besluiten van 29 april 2020 en 20 november 2020 ingevolge artikel 2 in samenhang met 5 van de Wvg een aantal percelen van verzoeksters aan het [plein 1] , de [boulevard] , de [straat] , de [plek] en het [plein 2] te Noordwijk aangewezen als gronden waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van die wet van toepassing zijn verklaard.
De gronden zijn kadastraal bekend als:
- Noordwijk [kadastraal nummer 1] ( [plein 1] ) - Northside Investments B.V.;
- Noordwijk [kadastraal nummer 2] ( [boulevard] [nummer 1] ) - Bever Holding Participaties B.V.;
- Noordwijk [kadastraal nummer 3] ( [straat] [nummer 2] - Muntendamsche Investerings Maatschappij B.V.;
- Noordwijk [kadastraal nummer 4] ( [plek] [nummer 3] ) - Muntendamsche Investerings Maatschappij B.V.;
- Noordwijk [kadastraal nummer 5] ( [plek] ) [nummer 4] ) - Muntendamsche Investerings Maatschappij B.V.;
- Noordwijk [kadastraal nummer 6] ( [plek] [nummer 5] ) - Muntendamsche Investerings Maatschappij B.V.;
- Noordwijk N 1975 ( [plek] [nummer 6] ) – N.V. Bever Holding;
- Noordwijk [kadastraal nummer 8] en [kadastraal nummer 9] ( [plein 2] [nummer 7] tot en met [nummer 8] ) - Muntendamsche Investerings Maatschappij B.V.
2.1
Verweerder heeft een samenwerkingsovereenkomst gesloten met belanghebbenden waarin staat dat belanghebbenden hebben verklaard dat zij, behoudens het gevestigde voorkeursrecht, een onvoorwaardelijk en onherroepelijk recht op levering hebben van de onder 2 genoemde percelen. Dit recht op levering vloeit blijkens de samenwerkingsovereenkomst voort uit een koopovereenkomst die tussen belanghebbenden en verzoeksters is gesloten.
In de samenwerkingsovereenkomst is verder bepaald dat verweerder medewerking verleent aan het verzoek van belanghebbenden om ontheffing op grond van artikel 26, tweede lid, van de Wvg ten aanzien van die locaties, zodat juridische levering van de betrokken percelen aan [derde-partij 3] mogelijk wordt gemaakt.
2.2
In de brief van 9 november 2021 heeft verweerder op grond van artikel 26, tweede lid, van de Wvg ingestemd met de verkoop van deze percelen aan [derde-partij 2] B.V. teneinde de levering van deze percelen aan [derde-partij 3] mogelijk te maken.
Het verzoek om voorlopige voorziening richt zich tegen deze brief.
3. In deze procedure moet allereerst worden beoordeeld of de voorzieningenrechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. Hiertoe moet worden vastgesteld of verzoeksters wel opkomen tegen een besluit in de zin van de Awb. Hierover wordt het volgende overwogen.
4. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
In artikel 7:1, eerste lid, van de Awb is neergelegd dat alvorens beroep kan worden ingesteld, eerst bezwaar moet worden gemaakt.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Wvg kan een gemeente de nietigheid inroepen van rechtshandelingen die zijn verricht met de kennelijke strekking afbreuk te doen aan haar in deze wet geregelde voorkeurspositie.
Ingevolge artikel 26, tweede lid, van de Wvg moet het verzoek worden gedaan binnen acht weken nadat de gemeente een afschrift heeft ontvangen van de akte waarin de desbetreffende rechtshandeling is vervat bij de rechtbank van het arrondissement waarbinnen de gemeente is gelegen. De gemeente is niet ontvankelijk in haar verzoek indien zij met de desbetreffende rechtshandeling schriftelijk heeft ingestemd.
5. De bestuursrechter is alleen bevoegd om een geschil te beoordelen dan wel een voorlopige voorziening te treffen indien dit een besluit in de zin van artikel 1.3, eerste lid, van de Awb of een daarmee gelijk te stellen handeling betreft.
6. De brief van 9 november 2021 is opgesteld namens de gemeente Noordwijk en daarmee niet afkomstig van een bestuursorgaan. Dit is in overeenstemming met artikel 26 van de Wvg, waaruit volgt dat het inroepen van de nietigheid van een transactie een bevoegdheid is van de gemeente en dus niet van één van haar bestuursorganen. Uit artikel 26, tweede lid, van de Wvg blijkt voorts dat het inroepen van de nietigheid van een transactie door de gemeente via een verzoekschriftprocedure bij de civiele rechter dient plaats te vinden. Dat duidt er op dat het hier gaat om een privaatrechtelijke handeling. De afspraak van de gemeente met een partij dat van die bevoegdheid geen gebruik gemaakt zal worden in een concreet geval, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook louter privaatrechtelijk en betreft geen publiekrechtelijke rechtshandeling van een bestuursorgaan. De brief van verweerder van 9 november 2021 is dan ook geen besluit in de zin van de Awb.
7. De voorzieningenrechter is niet bevoegd om te beslissen op het verzoek om een voorlopige voorziening.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd om van het verzoek om een voorlopige voorziening kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
31 december 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.