ECLI:NL:RBDHA:2021:14740

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
C/09/621122 / KG RK 21-1406
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in een civiele procedure

Op 28 december 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. P.C. van den Berg, tegen rechter mr. drs. I.A.M. Kroft. De wrakingsgronden waren voornamelijk gebaseerd op de bewering dat de rechter niet naar verzoekster wilde luisteren, het verkeerde rechtskader gebruikte, en de stukken niet wilde onderzoeken. De wrakingskamer oordeelde dat deze gronden niet gegrond waren, aangezien de gemaakte keuzes en tussenbeslissingen van de rechter niet konden leiden tot een wrakingsverzoek. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden op basis van objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid, wat in dit geval niet was aangetoond. Bovendien werd vastgesteld dat verzoekster het wrakingsmiddel misbruikte om de procedure te frustreren, gezien eerdere ongegronde wrakingsverzoeken. De wrakingskamer besloot dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2021/80
zaak- /rekestnummer: C/09/621122 / KG RK 21-1406
Beslissing van 28 december 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
bijgestaan door mr. P.C. van den Berg, advocaat te Utrecht,
stekkende tot de wraking van
mr. drs. I.A.M. Kroft,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbenden in deze procedure zijn:
- [belanghebbende sub 1] ,
- [belanghebbende sub 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
bijgestaan door mr. K.A. Boshouwers, advocaat te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van wraking 22 november 2021 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 22 november 2021;
- de e-mail van 22 november 2021 van verzoekster met daarin een aanvulling op het wrakingsverzoek, gevolgd door de e-mail van de advocaat van verzoekster van 23 november 2021 waarin hij verzoekt die aanvulling onderdeel te maken van het wrakingsverzoek;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 7 december 2021;
- een e-mail met bijlagen van verzoekster van 17 december 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoekster, bijgestaan door haar advocaat;
- de rechter.
De belanghebbenden hebben laten weten niet te zullen verschijnen. Verzoekster heeft pleitaantekeningen overgelegd en voorgedragen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/09/592762 / HA ZA 20-477 tussen verzoekster en de belanghebbenden (hierna: de hoofdzaak).
2.2.
In de hoofdzaak heeft op 26 april 2021 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Tijdens deze mondelinge behandeling heeft verzoekster de rechter gewraakt (hierna: het eerste wrakingsverzoek). Het eerste wrakingsverzoek is bij beslissing van de wrakingskamer van 14 juni 2021 afgewezen.
2.3.
Op 22 november 2021 heeft de voortzetting van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak plaatsgevonden. Tijdens deze mondelinge behandeling heeft verzoekster de rechter wederom gewraakt.
2.4.
Verzoekster heeft blijkens het proces-verbaal van wraking, het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, de e-mail met de aanvullende wrakingsgrond(en) en de toelichting tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd (kort samengevat weergegeven):
­ de rechter wil niet naar verzoekster luisteren;
­ de rechter gebruikt het verkeerde rechtskader of kent het recht niet;
­ de rechter weigert de stukken te onderzoeken en doet niet aan waarheidsvinding;
­ de rechter behandelt ten onrechte niet, althans beslist ten onrechte niet op de incidentele conclusie tot inzage/afschrift van bescheiden;
­ de rechter heeft verzoekster onheus bejegend;
­ de rechter heeft de wrakingskamer die het eerste wrakingsverzoek heeft behandeld misleid;
­ de rechter staat bewust aan de rechten van verzoekster in de weg.
2.5.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Voor zover het wrakingsverzoek is gegrond op de stelling dat de rechter verzoekster onheus heeft bejegend overweegt de wrakingskamer dat voor dergelijke klachten de wrakingsprocedure niet is bedoeld. Verzoeker kan over de wijze van bejegening door de rechter een klacht indienen bij het gerechtsbestuur. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in de bejegening van verzoekster door de rechter (de schijn van) partijdigheid van de rechter besloten ligt, zijn gesteld noch gebleken.
3.3.
De stellingen van verzoekster dat de rechter het verkeerde rechtskader gebruikt of het recht niet kent, weigert de stukken te onderzoeken, niet aan waarheidsvinding doet en de incidentele conclusie niet op de juiste wijze behandelt hebben allemaal betrekking op de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak en de daarin genomen (procedurele) tussenbeslissingen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt echter mee dat door de rechter in de procedure gemaakte keuzes of een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nooit grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van een (tussen)beslissing, noch over een eventueel verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er ook tegen dat de motivering van een (procedurele) tussenbeslissing grond kan vormen voor wraking. Dat is alleen anders als de motivering van die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Daarvan is hier geen sprake. Ook al deze stellingen van verzoekster kunnen dan ook niet leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek.
3.4.
Ten aanzien van de stellingen van verzoekster dat de rechter niet naar haar wil luisteren en aan haar rechten in de weg staat overweegt de wrakingskamer allereerst dat de omstandigheid dat de rechter niet tegemoet komt aan wat verzoekster wil, niet betekent dat de rechter onvoldoende hoor en wederhoor toepast of aan de rechten van verzoekster in de weg staat. Dat daarvan sprake is geweest, is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken. Verzoekster heeft in dit verband ook nog gesteld dat haar advocaat geen gelegenheid heeft gekregen de incidentele vordering ter zitting te bepleiten. Hierover overweegt de wrakingskamer dat uit het dossier blijkt dat verzoekster uitgebreid de gelegenheid heeft gehad haar standpunt naar voren te brengen, zowel schriftelijk als ter zitting. Dat vervolgens haar advocaat tijdens de voortgezette mondelinge behandeling niet de incidentele vordering mocht bepleiten is een aspect van het bewaken van de procesorde. Dit kan niet leiden tot een gegrond wrakingsverzoek, mede gezien de toelichting van de rechter dat een verzoek om ter zitting aan de hand van pleitaantekeningen te mogen pleiten voorafgaand aan een mondelinge behandeling moet worden gedaan en dat dat in dit geval niet is gedaan. Wel is er gelegenheid geboden de incidentele vordering toe te lichten. Ook deze stellingen kunnen daarom niet leiden tot een toewijzing van het wrakingsverzoek.
3.5.
Dan resteert nog de stelling van verzoekster dat de rechter de vorige wrakingskamer heeft misleid. Zij voert in dit verband aan dat de rechter de wrakingskamer die het eerste wrakingsverzoek heeft behandeld heeft voorgehouden dat zij nog bezig was de selbsteintritt en nietigheid te behandelen en dat die wrakingskamer heeft geoordeeld dat de zitting heropend moest worden om de rechter haar werk af te laten maken. Desondanks heeft de rechter volgens verzoekster ook op de voortgezette mondelinge behandeling op geen enkele manier de selbsteintritt en nietigheid behandeld. Over deze aangevoerde grond overweegt de wrakingskamer allereerst dat – anders dan verzoekster kennelijk meent – uit de beslissing op het eerste wrakingsverzoek niet blijkt dat het wel of niet nog behandelen van de selbsteintritt en nietigheid op een volgende zitting voor die wrakingskamer een rol heeft gespeeld bij de genomen beslissing. Daar komt bij dat deze wrakingsgrond feitelijke grondslag mist. Anders dan verzoekster stelt heeft de rechter in haar reactie op het eerste wrakingsverzoek niet gesteld dat zij nog bezig was de selbsteintritt en nietigheid te behandelen en/of de schijn gewekt dat zij die onderwerpen op een volgende zitting zou gaan behandelen. Over deze onderwerpen heeft de rechter in haar reactie op het eerste wrakingsverzoek slechts het volgende naar voren gebracht:
“Ik heb ook niet gezegd de punten selbsteinstritt en nietigheid in eis 2 en 3 niet te (willen) behandelen. Ik heb de zitting ingeleid met een agenda van de te bespreken punten, gezegd dat ik geen vragen had over onderwerpen die al genoeg zijn toegelicht in de stukken en duidelijk gemaakt dat elk van partijen aan het eind van de zitting punten ter sprake kon brengen, die ik zelf niet ter sprake zou brengen. Zover is het vanwege het wrakingsverzoek niet gekomen.”
Van het misleiden van de wrakingskamer die het eerste wrakingsverzoek heeft behandeld is dan ook geen sprake, zodat ook deze grond niet leidt tot toewijzing van het wrakingsverzoek.
3.6.
Slotsom is dat het verzoek tot wraking zal worden afgewezen. Verzoekster heeft in deze procedure al meerdere wrakingsverzoeken gedaan die geen van alle zijn gehonoreerd en die hebben geleid tot onredelijke vertraging van de rechtspleging. De wrakingsgronden in het eerste wrakingsverzoek zijn vergelijkbaar met de wrakingsgronden in onderhavig wrakingsverzoek. Het komt er feitelijk op neer dat verzoekster meent dat als de rechter haar niet volgt in haar standpunt, daaruit partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid. Dat is echter niet het geval. Daar waar de rechter (tussen)beslissingen neemt waar verzoekster het niet mee eens is, staat (uiteindelijk) de weg van hoger beroep open. Dit kan echter geen grond vormen voor wraking. Naar het oordeel van de wrakingskamer gebruikt verzoekster het middel van wraking voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven of met geen ander doel dan de voortgang van de procedure te frustreren. Daarmee is sprake van misbruik. De wrakingskamer zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat de behandeling van de onder 2.1 vermelde procedure wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen;
4.4.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
  • verzoekster, p/a haar advocaat;
  • de belanghebbenden, p/a hun advocaat;
  • de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.A. van Steen, S.M. Krans en J.C. Sluymer, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I. Diephuis-Timmer en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2021.
de griffier bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing ondertekend door mr. S.M. Krans
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.