ECLI:NL:RBDHA:2021:14736

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
NL21.18326
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser wegens onvoldoende bewijs van vervolging en misleiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Algerijnse eiser. De eiser had op 16 september 2021 asiel aangevraagd in Nederland, waarbij hij stelde dat hij in Algerije strafrechtelijk vervolgd werd voor fraude en geldsmokkel. De rechtbank behandelde het beroep van de eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de asielaanvraag op 17 november 2021 had afgewezen als ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn claims van vervolging en misleiding door zijn zakenpartners. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije een reëel risico op ernstige schade zou lopen. De rechtbank wees erop dat de eiser tegenstrijdige verklaringen had afgelegd over zijn strafrechtelijke veroordelingen en dat hij geen documenten had overgelegd ter ondersteuning van zijn claims. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag terecht was afgewezen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. S.D.C.J. Verheezen, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.18326

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Akkaya),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

ProcesverloopBij besluit van 17 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 16 december 2021 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te bezitten. Eiser heeft op 16 september 2021 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in 2016 samen met drie hem onbekende mannen die hij aanduidt als de [naam2], een import-en exportbedrijf is gestart. Eiser stond geregistreerd als eigenaar. Eind 2018 is eiser strafrechtelijk vervolgd voor onder andere fraude met vergunningen en geldsmokkel. Eiser heeft circa 20 dagen in de gevangenis gezeten maar is nadien vrijgesproken. Eiser is later nog enkele malen verhoord in verband met de verdenking van geldsmokkel. De verdenkingen staan allemaal in relatie tot zijn bedrijf. Eiser stelt te zijn misleid door de [naam2]. Op 3 oktober 2019 heeft eiser Algerije verlaten. Na zijn vertrek heeft eiser vernomen dat hij door de nationale brigade wordt gezocht omdat hij niet is verschenen voor verhoor. Hij is daarnaast in hoger beroep bij verstek veroordeeld voor dezelfde zaken als waarvoor hij in 2018 is vrijgesproken. Daarnaast heeft eiser een belastingschuld van omgerekend 4,68 miljoen euro. Eiser vreest bij terugkeer opnieuw gedetineerd te worden.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser als ongegrond afgewezen. Verweerder acht het aannemelijk dat eiser als eigenaar van zijn bedrijf is vervolgd, maar niet dat hij het slachtoffer is geworden van de gestelde misleiding. Evenmin wordt gevolgd dat eiser de gestelde belastingschuld heeft. Uit eisers verklaringen volgt dat hij ondoordacht en onvoorzichtig heeft gehandeld. Uit de stukken die eiser heeft overgelegd blijkt niet dat eiser daadwerkelijk is veroordeeld en een belastingschuld heeft. Dat eiser zelf of met hulp van een gemachtigde geen documenten kan overleggen, heeft hij niet onderbouwd. Verder heeft eiser wisselend verklaard over de totale duur van de aan hem opgelegde gevangenisstraf. Ter zitting heeft verweerder aanvullend gesteld dat een eventuele veroordeling tot een gevangenisstraf niet noodzakelijk leidt tot schending van artikel 3 EVRM. Het gaat hier om commune delicten. Niet is gebleken van een discriminatoire of onevenredige bestraffing. Eiser heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije zal worden vervolgd of een reëel risico loopt op ernstige schade.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn aanvraag ten onrechte is afgewezen. Verweerder gelooft ten onrechte niet dat eiser slachtoffer is van misleiding en dat hij strafrechtelijk is veroordeeld en een belastingschuld heeft. Verweerder maakt daarbij ten onrechte het verwijt dat eiser ondoordacht en onvoorzichtig heeft gehandeld. Eiser is ingegaan op een aanbod omdat hij in financieel moeilijke omstandigheden verkeerde.
Verweerder erkent dat eiser problemen heeft gehad met de Algerijnse autoriteiten en verder is bekend dat eiser strafrechtelijk is gedagvaard. Eiser verwijst naar de desbetreffende documenten waarmee hij zijn verklaringen heeft onderbouwd. Het is hem ondanks zijn inspanningen, onder meer via een advocaat, niet gelukt om nog meer documenten te verkrijgen. Hij stelt verder dat hij gedetailleerde, consistente en geloofwaardige verklaringen heeft afgelegd. Zijn uiteenlopende verklaringen dat hij is veroordeeld tot acht jaar, dan wel (meer dan) tien jaar gevangenisstraf berusten op miscommunicatie met de tolk en betreffen slechts een summier onderdeel van zijn relaas. Gelet op de vermogensdelicten waarvan hij wordt verdacht, is het ook geloofwaardig dat hij een belastingschuld heeft.
Dat het zou gaan om een commuun delict, neemt niet weg dat eiser, gezien de vernederende behandeling die hij eerder in de gevangenis heeft ondergaan, een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM tegemoet kan zien.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Eiser wordt gevolgd in zijn verklaringen dat hij in Algerije strafrechtelijk is vervolgd voor en vrijgesproken van fraude met vergunningen. Verweerder heeft eiser niet hoeven volgen in zijn verklaring dat hij - buiten zijn eigen keuzes om - slachtoffer is van de [naam2] met wie hij een onderneming had. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd overwogen dat uit eisers verklaringen volgt dat hij toerekenbaar ondoordacht heeft gehandeld bij het drijven van de onderneming samen met zijn compagnons. Dat hij zich vanwege zijn moeilijke financiële situatie heeft laten overhalen tot de gezamenlijke onderneming, doet daar niet aan af.
6. Verweerder heeft verder niet hoeven volgen dat eiser in hoger beroep strafrechtelijk is veroordeeld. Gegeven de door eiser overgelegde documenten (dagvaardingen) waaruit blijkt van de strafrechtelijke vervolging, mocht verweerder ook verwachten dat eiser documenten zou overleggen van zijn uiteindelijke veroordeling. Dat dit niet mogelijk zou zijn heeft eiser niet voldoende onderbouwd, alleen al omdat eiser geen schriftelijk bewijs heeft overgelegd van zijn gestelde pogingen om via zijn advocaat aan die documenten te komen. Ook voor wat betreft de gestelde belastingschuld van vele miljoenen geldt dat eiser geen enkel document heeft overgelegd waarmee hij dit aantoont, terwijl hij niet heeft kunnen verklaren waarom hij dat niet zou kunnen. Verweerder heeft er daarnaast nog terecht op gewezen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over zijn veroordelingen. Eiser stelt dat hij in totaal tot acht jaar gevangenisstraf is veroordeeld, maar heeft tijdens het nader gehoor verklaard dat de totale duur tien jaar bedraagt. Dat dit het gevolg zou zijn geweest van een miscommunicatie met de tolk volgt de rechtbank niet, nu eiser in de correcties en aanvullingen op het verslag van het nader gehoor spreekt van gevangenisstraf voor de duur van in totaal meer dan tien jaar. Voor zover eiser in beroep heeft aangegeven niet precies te weten hoe de veroordelingen luiden, had hij dit moeten verklaren.
7 Verweerder heeft gelet op het vorenstaande dan ook terecht geoordeeld dat geen sprake is van vluchtelingschap dan wel een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Algerije. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
8. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr.S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid Vw.