Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2021 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
Procesverloop
Overwegingen
.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. De eiser ontving een toeslag op basis van de Toeslagenwet (Tw), welke per 1 oktober 2019 door verweerder is beëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beëindiging van de toeslag terecht was, omdat de totale inkomsten van eiser en zijn partner hoger waren dan het sociaal minimum. Eiser had eerder verzocht om herziening van zijn WAO-uitkering, wat leidde tot een verhoging van deze uitkering, maar dit resulteerde in de beëindiging van de toeslag.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, maar de rechtbank oordeelde dat er geen grond was voor de stelling van eiser dat de toeslag met terugwerkende kracht vanaf 1997 toegepast zou moeten worden. De rechtbank heeft ook de prematuur ingediende ingebrekestelling van eiser beoordeeld. Eiser had een ingebrekestelling ingediend op 15 april 2020, maar de rechtbank oordeelde dat deze prematuur was, omdat de beslistermijn van verweerder nog niet was verstreken. De rechtbank concludeerde dat verweerder geen dwangsom verschuldigd was en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor eisers om zorgvuldig om te gaan met de termijnen en voorwaarden voor het indienen van ingebrekestellingen en het belang van het aantonen van recht op toeslagen op basis van de geldende wetgeving.