ECLI:NL:RBDHA:2021:14616
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende EU-verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 december 2021 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen had aangevraagd, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit, genomen op 12 mei 2021, verklaarde het bezwaar van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag ongegrond.
Verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat dit niet meer nodig was. Dit oordeel was gebaseerd op een eerdere uitspraak van de rechtbank op 16 december 2021 in een andere zaak (AWB 21/3152), die betrekking had op hetzelfde beroep. Aangezien er al een uitspraak was gedaan, werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
De voorzieningenrechter, mr. J.F.I. Sinack, heeft in zijn beslissing ook aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open, wat betekent dat de beslissing definitief is.