ECLI:NL:RBDHA:2021:14615

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
AWB 21/5249
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak wegens ontbreken connexiteit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S.R. Nohar, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 had afgewezen. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat de overdracht aan de autoriteiten van Italië zou worden opgeschort totdat op het bezwaarschrift was beslist.

De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien er een beroep is ingesteld of bezwaar is gemaakt. Verzoeker had verzocht om vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht, wat door de rechtbank werd toegewezen. Echter, de voorzieningenrechter constateerde dat de vereiste connexiteit aan het verzoek was komen te vervallen, omdat verzoeker geen beroep had ingesteld tegen het nieuwe besluit van 11 oktober 2021, waartegen hij in de gelegenheid was gesteld. Hierdoor was het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk.

De voorzieningenrechter besloot het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/5249

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], verzoeker

v-nummer: [Nummer]
gemachtigde: mr. S.R. Nohar
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 afgewezen.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 8:83, derde lid, van de Awb buiten zitting uitspraak in onderhavig verzoek om een voorlopige voorziening.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank een voorlopige voorziening treffen indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld.
2. Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht. In wat verzoeker daarover naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank aanleiding dat verzoek toe te wijzen.
3. De voorzieningenrechter is verzocht om hangende bezwaar te bepalen dat verweerder de overdracht van verzoeker aan de autoriteiten van Italië achterwege dient te laten, totdat op het bezwaarschrift is beslist.
4. Op grond van artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb, wordt, indien een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan nadat bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld en op dit bezwaar of beroep wordt beslist voordat de zitting heeft plaatsgevonden, de verzoeker in de gelegenheid gesteld om beroep bij de bestuursrechter in te stellen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de bestuursrechter.
5. Verweerder heeft bij besluit van 11 oktober 2021 op het bezwaar van verzoeker beslist. Verzoeker is vervolgens bij schrijven van 13 oktober 2021 door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om beroep in te stellen tegen het nieuwe besluit. De beroepstermijn is inmiddels verstreken en verzoeker heeft geen beroep ingesteld. Gelet op artikel 8:81, tweede lid, van de Awb, is daarom de vereiste connexiteit aan het verzoek komen te vervallen.
6. Het verzoek is om die reden kennelijk niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, op 23 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.