In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E.S. van Aken, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvraag op 11 november 2021 had afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 16 december 2021 behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand was gekomen, omdat de staatssecretaris onvoldoende had onderbouwd waarom Marokko als veilig land van herkomst werd aangemerkt. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1496,-.
De rechtbank benadrukte dat de gemachtigde van eiser niet in staat was gesteld om het oude dossier te raadplegen, wat essentieel was voor de beoordeling van de huidige aanvraag. Dit gebrek aan informatie heeft de gemachtigde belemmerd in zijn verdediging. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. M.Ch. Grazell, en is bekendgemaakt op 16 december 2021. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.