ECLI:NL:RBDHA:2021:14556

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3819
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de berekening van het maandbedrag voor studieschuld door DUO op basis van buitenlandse inkomensgegevens

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een eiser, woonachtig in België, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (verweerder) over de berekening van het maandbedrag voor de aflossing van een studieschuld. Eiser heeft inkomsten die niet in Nederland belastbaar zijn en betwist de door verweerder gehanteerde inkomensgegevens voor de berekening van zijn draagkracht. De rechtbank heeft op 22 december 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiser gegrond werd verklaard.

Eiser had verzocht om een lager maandbedrag, gebaseerd op zijn Belgisch belastbaar inkomen van € 34.227,75, in plaats van het door DUO gehanteerde bruto jaarinkomen van € 54.350. Verweerder had eerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard, maar bleef bij de berekening van de draagkracht uitgaan van het hogere bruto jaarinkomen. Eiser stelde dat dit beleid in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel en dat hij gediscrimineerd werd als in het buitenland wonende Nederlander.

De rechtbank oordeelde dat eiser gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen aan de eerdere berekeningen van zijn draagkracht, die waren gebaseerd op zijn Belgische belastbaar inkomen. De rechtbank concludeerde dat verweerder bij de bepaling van het maandbedrag voor de aflossing van de studieschuld voor het jaar 2020 uit moest gaan van het Belgische belastbaar inkomen van eiser. De rechtbank vernietigde de beslissing op bezwaar en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 20/3819

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats buitenland] (België), eiser

en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om vaststelling van een lager maandbedrag ter aflossing van zijn studieschuld niet gehonoreerd.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 22 april 2020 het bezwaar gegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2021.
Eiser is verschenen. Namens verweerder is mr. drs. [A] verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en verweerder om nadere informatie verzocht. Deze informatie heeft verweerder verstrekt bij brief van 8 juni 2021. De rechtbank heeft deze brief in afschrift aan eiser verzonden.
Bij brief van 11 oktober 2021 heeft verweerder medegedeeld dat hij deels aan de bezwaren van eiser tegemoet wil komen.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft door middel van een skype-verbinding plaatsgevonden op 22 november 2021.
Eiser is verschenen. Namens verweerder is mr. drs. [A] verschenen.

Overwegingen

Feiten1. Eiser woont in België en heeft inkomsten die niet in Nederland belastbaar zijn.
2. Bij bericht van 11 november 2019 heeft de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) namens verweerder het maandbedrag voor de aflossing van de studieschuld van eiser voor het jaar 2020 vastgesteld op € 619,51 per maand. Voor deze draagkrachtberekening heeft DUO gebruik gemaakt van de buitenlandse inkomensgegevens van eiser over het jaar 2018, te weten een bruto jaarinkomen van € 54.350 (het bruto jaarinkomen).
3. Eiser heeft verzocht om voor de vaststelling van het onder 2 vermelde maandbedrag uit te gaan van zijn Belgisch belastbaar inkomen van € 34.227,75 (het Belgisch belastbaar inkomen). Verweerder heeft dit verzoek bij besluit van 2 januari 2020 afgewezen.
4. Bij beslissing op bezwaar van 22 april 2020 heeft DUO het bezwaar van eiser over de maanden maart tot en met augustus 2020 gegrond verklaard aangezien eiser over die maanden een aflosvrije periode had aangevraagd. Voor het overige is het bezwaarschrift ongegrond verklaard en heeft verweerder het bruto jaarinkomen gehanteerd ter berekening van de draagkracht van eiser. Hierbij heeft verweerder onder meer het volgende overwogen: “U heeft inkomen dat niet in Nederland belastbaar is. Ook inkomen dat niet in Nederland belastbaar is moet door de Belastingdienst worden vastgesteld. Als de Belastingdienst nog geen inkomen heeft vastgesteld, dan kan DUO daar (beperkt) zelf in voorzien. Dat betekent dat DUO het bruto jaarinkomen gebruikt. Bij u is dit het geval. De Belastingdienst dient het toetsingsinkomen vast te stellen. U kunt contact opnemen met de Belastingdienst om het toetsingsinkomen te laten vaststellen. Dit heet opgave wereldinkomen. Nadat dit is gebeurd kunt u daarvan een bewijsstuk opsturen naar DUO. Zolang het inkomen niet door de Belastingdienst is vastgesteld zal ik uitgaan van uw bruto loon. Uw stelling dat er sprake is van discriminatie kan ik niet onderschrijven. Ook bij debiteuren die in Nederland wonen moet het inkomen door de Nederlandse Belastingdienst worden vastgesteld. Dit is voor buitenlandse debiteuren niet anders.”
5. Bij brief van 11 oktober 2021 heeft verweerder aangegeven rekening te willen houden met een aftrekpost van € 10.726,85 voor beroepskosten waardoor voor de draagkrachtberekening wordt uitgegaan van een inkomen van € 43.623 en het maandelijkse bedrag voor de aflossing van de studieschuld zou worden vastgesteld op € 560.
Geschil6. In geschil is of verweerder bij de berekening van het af te lossen bedrag per maand is uit gegaan van de juiste inkomensgegevens. Tussen partijen is niet in geschil dat het peiljaar voor de inkomensgegevens 2018 is.
7. Eiser stelt dat DUO ten onrechte zijn bruto jaarinkomen heeft gehanteerd voor de berekening van zijn draagkracht over het jaar 2020. Er dient te worden uitgegaan van zijn Belgisch belastbaar inkomen van € 34.227,75. Eiser heeft sinds 2010 verzoeken ingediend om rekening te houden met zijn draagkracht voor de berekening van het maandelijks af te lossen bedrag van zijn studieschuld. Dit is telkens gehonoreerd. Er werd daarbij uitgegaan van zijn Belgisch belastbaar inkomen. Het beleid van verweerder is zonder dat daarover is gecommuniceerd per juni 2019 gewijzigd. Er wordt nu uitgegaan van het hogere bruto jaarinkomen. Eiser stelt dat er sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat hij als in het buitenland wonende Nederlander gediscrimineerd wordt door DUO. Het is voor een in het buitenland wonende Nederlander namelijk onmogelijk om het toetsingsinkomen te laten vaststellen door de Nederlandse belastingdienst. Hierdoor wordt ten onrecht zijn hogere bruto jaarinkomen voor de draagkrachtberekening gebruikt.
8. Verweerder stelt dat van de juiste inkomensgegevens is uitgegaan. Verweerder mag niet zelf, bij het ontbreken daarvan, het verzamelinkomen of het belastbaar loon vaststellen. Dit is voorbehouden aan de Nederlandse Belastingdienst. Verweerder kan daardoor niet zonder meer het Belgische belastbaar inkomen van eiser overnemen. Het Belgische en Nederlandse inkomen wordt namelijk niet op dezelfde wijze vastgesteld. Eiser dient zich tot de Nederlandse belastingdienst te wenden met het verzoek om een Nederlandse verzamelinkomen te laten vaststellen. Op basis van intern beleid wordt er per juni 2019, indien er sprake is van buitenlands inkomen, niet langer uitgegaan van het buitenlandse verzamelinkomen/belastbaar inkomen. Als er geen belastbaar loon of verzamelinkomen kan worden vastgesteld dan houdt DUO in principe de wettelijke termijn aan voor het bepalen van het maandelijkse aflossingsbedrag. Verweerder voert echter begunstigend beleid en hanteert voor de draagkrachtberekening het bruto inkomen. Dit beleid is ook bij eiser toegepast. Verweerder is, aangezien eiser ondernemer is, alsnog bereid om rekening te houden met een aftrekpost van € 10.726,85 vanwege beroepskosten, waardoor voor de draagkrachtberekening dan wordt uitgegaan van een inkomen
van € 43.623.
Beoordeling van het geschil
Wettelijke bepalingen
9. Ingevolge artikel 6.10, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF) is de maatstaf voor de vaststelling van de draagkracht van de debiteur uit inkomen het totaal van zijn toetsingsinkomen en dat van zijn partner in het peiljaar. Het aldus bepaalde inkomen is het draagkrachtinkomen.
10. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de WSF is het toetsingsinkomens het inkomen als bedoeld in artikel 8, eerste en tweede lid van de Algemene Wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
11. In het tweede lid van artikel 8 van de Awir wordt bepaald dat niet in Nederland belastbaar inkomen, zoals bij beschikking vastgesteld, als toetsingsinkomen in aanmerking wordt genomen.
12. Uit artikel 8a, eerste lid, van de Awir volgt dat het niet in Nederland belastbaar inkomen door de inspecteur wordt vastgesteld. Het tweede lid onder c van dit artikel bepaalt onder andere dat het niet in Nederland belastbaar inkomen van degene die geen belastingplichtige is voor de inkomstenbelasting het verzamelinkomen is dat hij zou hebben genoten ingeval hij binnenlandse belastingplichtige zou zijn voor die belasting.
Beoordeling
13. Vast staat dat de inspecteur van de Nederlandse Belastingdienst het niet in Nederland belastbaar inkomen van eiser niet bij beschikking heeft vastgesteld. Verweerder beschikte derhalve niet over het toetsingsinkomen van eiser zoals vermeld in artikel 8 van de Awir en kon om die reden de aflossingscapaciteit van eiser niet berekenen op basis van zijn draagkracht zoals vermeld in artikel 6.10, eerste lid, WSF.
14. Verweerder heeft per juni 2019 intern beleid ontwikkeld op grond waarvan wordt uitgegaan van het bruto inkomen in plaats van de wettelijke termijn (het nog terug te betalen bedrag gedeeld door het aantal aflossingstermijnen) in de situatie waarin geen toetsingsinkomen beschikbaar is. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat dit interne beleid niet met hem is gecommuniceerd en hij voor het eerst in 2020 daarmee werd geconfronteerd. Uit de overgelegde stukken volgt dat voor het bepalen van de draagkracht van eiser over de jaren 2017, 2018 en 2019 het Belgische belastbaar inkomen van eiser als toetsingsinkomen werd genomen. Voor zover eiser hiermee stelt dat hij erop mocht vertrouwen dat ook voor het jaar 2020 voor het berekenen van zijn draagkracht zou worden uitgegaan van het Belgische belastbaar inkomen overweegt de rechtbank het volgende.
15. Verweerder heeft op 8 juni 2021 een kopie van het door hem gehanteerde interne beleid per juni 2019 aan de rechtbank overgelegd. Dit beleid is niet gepubliceerd. Eiser werd voor het eerst bij het besluit van 2 januari 2020 met dit nieuwe beleid geconfronteerd. Eiser heeft naar aanleiding daarvan op 16 januari 2020 telefonisch contact opgenomen met DUO. Tijdens dit gesprek werd hem medegedeeld dat er met ingang van juni 2019 nieuw beleid van toepassing is waardoor DUO niet langer zelf het toetsingsinkomen aan de hand van eisers bescheiden mag bepalen. DUO dient uit te gaan van een door de Nederlandse Belastingdienst vastgesteld verzamelinkomen. Ook in de beslissing op bezwaar van 22 april 2020 wordt vermeld dat indien de Nederlandse Belastingdienst geen inkomen heeft vastgesteld DUO daar (beperkt) zelf in voorziet en het bruto jaarinkomen gebruikt.
16. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt eisers beroep op het vertrouwensbeginsel. Eiser mocht aan de berekeningen van zijn draagkracht over de jaren voorafgaand aan 2020 het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat van dezelfde inkomensgegevens, te weten het Belgische belastbaar inkomen, zou worden uitgegaan voor de berekening van de draagkracht voor het jaar 2020. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder bij al haar debiteuren die in het buitenland wonen en waarvan in de jaren voorafgaand aan 2020 geen toetsingsinkomen in de zin van artikel 6.10, eerste lid, WSF bekend was, het vastgesteld verzamelinkomen/belastbaar inkomen door de belastingdienst van het betreffende woonland van de debiteur als uitgangspunt nam voor de berekening van het toetsingsinkomen. Daarnaast heeft verweerder op geen enkele wijze met eiser voorafgaand aan het besluit van 2 januari 2020 gecommuniceerd over het door hem gehanteerde beleid per juni 2019. Eiser mocht er naar het oordeel van de rechtbank derhalve op vertrouwen dat ook voor het jaar 2020 zijn Belgische belastbaar inkomen over het jaar 2018 als toetsingsinkomen voor de berekening van zijn maandelijks af te lossen bedrag zou gelden.
17. Nu eiser niet heeft ingestemd met de hoogte van de door verweerder inmiddels aangepaste draagkrachtmeting en gelet op wat hiervoor is overwogen, dient verweerder bij de bepaling van het maandbedrag voor het aflossen van eisers studieschuld voor het jaar 2020 uit te gaan van het Belgische belastbaar inkomen van € 34.227,75. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.
18. De overige door eiser aangedragen standpunten behoeven gelet op wat hiervoor is overwogen geen verdere behandeling.
19. Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op.
In onderhavig beroep is uitsluitend aan de orde het geschil betreffende de draagkracht in 2020. Het komt de rechtbank voor dat verweerder de eerbiediging van het vertrouwensbeginsel ook over 2021 dient toe te passen (en thans geheel daargelaten wat er overigens zij van dat interne beleid).

Proceskosten20. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 december 2021.
De griffier is verhinderd te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.