ECLI:NL:RBDHA:2021:14555

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3231
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van het maandbedrag voor de aflossing van de studieschuld van een in Spanje woonachtige eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Spanje, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De eiser geniet inkomsten in Spanje die niet in Nederland belastbaar zijn. Het geschil betreft de vraag of de verweerder bij de berekening van het af te lossen bedrag voor de studieschuld van de eiser is uitgegaan van de juiste inkomensgegevens. De verweerder had het maandbedrag voor de aflossing van de studieschuld voor het jaar 2020 vastgesteld op € 293,44, gebaseerd op een bruto inkomen van de eiser van € 30.196 over het jaar 2018. Eiser betwistte deze berekening en stelde dat zijn Spaanse bruto belastbaar inkomen van € 24.433,25 als uitgangspunt had moeten dienen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder bij de bepaling van het toetsingsinkomen niet beschikte over de juiste gegevens, aangezien de inspecteur van de Nederlandse Belastingdienst het niet in Nederland belastbaar inkomen van eiser niet had vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat eiser gerechtvaardigd had mogen vertrouwen op de eerdere berekeningen van zijn draagkracht, die waren gebaseerd op zijn Spaanse verzamelinkomen. De rechtbank concludeerde dat de verweerder bij de bepaling van het maandbedrag voor de aflossing van de studieschuld voor het jaar 2020 uit moest gaan van het Spaanse verzamelinkomen van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing op bezwaar en droeg de verweerder op een nieuw besluit te nemen in overeenstemming met deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 20/3231

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats buitenland] (Spanje), eiser

en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2019 heeft verweerder het maandbedrag voor de aflossing van de studieschuld van eiser voor het jaar 2020 vastgesteld op € 293,44 per maand.
Verweerder heeft bij besluit van 20 maart 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft door middel van een skype-verbinding plaatsgevonden op 16 maart 2021.
Eiser is verschenen. Namens verweerder is mr. drs. [A] verschenen.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld om het ontbrekende verweerschrift in te dienen, een geanonimiseerde versie van een uitspraak in te dienen en zijn standpunt nader toe te lichten. Bij brief van 8 juni 2021 heeft verweerder deze stukken aan de rechtbank gezonden. De rechtbank heeft deze stukken in afschrift aan eiser gezonden. Eiser heeft op 22 juni 2021 gereageerd op genoemde stukken van verweerder.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft, eveneens door middel van een skype-verbinding, plaatsgevonden op 22 november 2021.
Eiser is verschenen. Namens verweerder is mr. drs. [A] verschenen.

Overwegingen

Feiten1. Eiser is woonachtig in Spanje en geniet daar inkomsten die niet in Nederland belastbaar zijn.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit het maandbedrag voor de aflossing van de studieschuld van eiser voor het jaar 2020 vastgesteld op €293,44 per maand. Daarbij is voor de draagkrachtberekening gebruik gemaakt van de buitenlandse inkomensgegevens van eiser over het jaar 2018. Verweerder is daarbij uitgegaan van een bruto inkomen van eiser € 30.196 (het bruto inkomen).
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de onder 2 vermelde draagkrachtberekening. Bij beslissing op bezwaar van 20 maart 2020 is het bezwaar ongegrond verklaard. In deze uitspraak is onder meer het volgende overwogen: “Uw draagkracht wordt vastgesteld op basis van het toetsingsinkomen. Het toetsingsinkomen is het door de Belastingdienst vastgestelde inkomen. U heeft inkomen dat niet in Nederland belastbaar is. Ook inkomen dat niet in Nederland belastbaar is moet door de Belastingdienst worden vastgesteld. Als de Belastingdienst nog geen inkomen heeft vastgesteld, dan kan DUO daar (beperkt) zelf in voorzien. Dat betekent dat DUO het bruto jaarinkomen gebruikt. Bij u is dit het geval.”
Geschil4. In geschil is of verweerder bij de berekening van het af te lossen bedrag uit is gegaan van de juiste inkomensgegevens. Tussen partijen is niet in geschil dat het peiljaar voor de inkomensgegevens 2018 is.
5. Eiser stelt dat verweerder een onjuist toetsingsinkomen hanteert voor de draagkrachtberekening. Er dient te worden uitgegaan van het zijn Spaanse bruto belastbaar inkomen (het Spaanse verzamelinkomen) van € 24.433,25. In de voorgaande jaren heeft verweerder telkens het Spaanse verzamelinkomen als uitgangspunt genomen voor de berekening van de draagkracht. Het beleid van verweerder is zonder dat daarover is gecommuniceerd per juni 2019 gewijzigd. Er wordt nu uitgegaan van het hogere bruto jaarinkomen. Verder voert eiser aan dat hij geen aangifte kan doen bij de Nederlandse Belastingdienst aangezien zijn inkomen volledig in Spanje belast wordt en hij daar aangifte inkomstenbelasting doet. Evenmin is het hem gelukt om door de Nederlandse Belastingdienst zijn verzamelinkomen te laten vaststellen.
6. Verweerder stelt dat van de juiste inkomensgegevens is uitgegaan. Verweerder mag niet zelf, bij het ontbreken daarvan, het verzamelinkomen of het belastbaar loon vaststellen. Dit is voorbehouden aan de Nederlandse Belastingdienst. Eiser dient zich tot de Nederlandse Belastingdienst te wenden om het verzamelinkomen dat zou zijn genoten indien hij binnenlands belastingplichtige was te laten vaststellen. Op basis van intern beleid wordt er per juni 2019, indien er sprake is van buitenlands inkomen, niet langer uitgegaan van het buitenlandse verzamelinkomen/belastbaar inkomen. Als er geen belastbaar loon of verzamelinkomen kan worden vastgesteld dan houdt DUO in principe de wettelijke termijn aan voor het bepalen van het maandelijkse aflossingsbedrag. Verweerder voert echter begunstigend beleid en hanteert voor de draagkrachtberekening het bruto inkomen. Dit beleid is ook bij eiser toegepast. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
7. Ingevolge artikel 6.10, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF) is de maatstaf voor de vaststelling van de draagkracht van de debiteur uit inkomen het totaal van zijn toetsingsinkomen en dat van zijn partner in het peiljaar. Het aldus bepaalde inkomen is het draagkrachtinkomen.
8. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de WSF is het toetsingsinkomens het inkomen als bedoeld in artikel 8, eerste en tweede lid van de Algemene Wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
9. In het tweede lid van artikel 8 van de Awir wordt bepaald dat niet in Nederland belastbaar inkomen, zoals bij beschikking vastgesteld, mede als toetsingsinkomen in aanmerking wordt genomen.
10. Uit artikel 8a, eerste lid, van de Awir volgt dat het niet in Nederland belastbaar inkomen door de inspecteur wordt vastgesteld. Het tweede lid onder c van dit artikel bepaalt onder andere dat het niet in Nederland belastbaar inkomen van degene die geen belastingplichtige is voor de inkomstenbelasting het verzamelinkomen is dat hij zou hebben genoten ingeval hij binnenlandse belastingplichtige zou zijn voor die belasting.
Beoordeling
11. Vast staat dat de inspecteur van de Nederlandse Belastingdienst het niet in Nederland belastbaar inkomen van eiser niet bij beschikking heeft vastgesteld. Verweerder beschikte derhalve niet over het toetsingsinkomen van eiser zoals vermeld in artikel 8 van de Awir en kon om die reden de aflossingscapaciteit van eiser niet berekenen op basis van zijn draagkracht zoals vermeld in artikel 6.10, eerste lid, WSF.
12. Verweerder heeft per juni 2019 intern beleid ontwikkeld op grond waarvan wordt uitgegaan van het bruto inkomen in plaats van de wettelijke termijn (het nog terug te betalen bedrag gedeeld door het aantal aflossingstermijnen) in de situatie waarin geen toetsingsinkomen beschikbaar is. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat dit interne beleid niet met hem is gecommuniceerd en hij voor het eerst in 2020 daarmee werd geconfronteerd. Uit de overgelegde stukken volgt dat voor het bepalen van de draagkracht van eiser over de jaren 2018 en 2019 het Spaanse verzamelinkomen van eiser als toetsingsinkomen werd genomen. Voor zover eiser hiermee stelt dat hij erop mocht vertrouwen dat ook voor het jaar 2020 voor het berekenen van zijn draagkracht zou worden uitgegaan van het Spaanse verzamelinkomen overweegt de rechtbank het volgende.
13. Verweerder heeft op 8 juni 2021 een kopie van het door hem gehanteerde interne beleid per juni 2019 aan de rechtbank overgelegd. Dit beleid is niet gepubliceerd. Eiser werd voor het eerst bij het besluit van 7 november 2019 met dit nieuwe beleid geconfronteerd. Eiser heeft vervolgens per mail contact opgenomen met DUO en verwezen naar zijn Spaanse verzamelinkomen. In reactie daarop heeft een medewerker van DUO hem per mail van 29 november 2019 laten weten dat DUO volgens de Nederlandse wet alleen mag uitgaan van een door de Nederlandse Belastingdienst vastgesteld verzamelinkomen. In deze mail wordt hij gewezen op de mogelijkheid om een bezwaarschrift in te dienen. In de beslissing op bezwaar van 20 maart 2020 wordt vermeld dat indien de Nederlandse Belastingdienst geen inkomen heeft vastgesteld DUO daar (beperkt) zelf in voorziet en het bruto jaarinkomen gebruikt.
14. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt eisers beroep op het vertrouwensbeginsel. Eiser mocht aan de berekeningen van zijn draagkracht over de jaren voorafgaand aan 2020 het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat van dezelfde inkomensgegevens, te weten het Spaanse verzamelinkomen, zou worden uitgegaan voor de berekening van de draagkracht voor het jaar 2020. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder bij al haar debiteuren die in het buitenland wonen en waarvan in de jaren voorafgaand aan 2020 geen toetsingsinkomen in de zin van artikel 6.10, eerste lid, WSF bekend was, het vastgesteld verzamelinkomen door de belastingdienst van het betreffende woonland van de debiteur als uitgangspunt nam voor de berekening van het toetsingsinkomen. Daarnaast heeft verweerder op geen enkele wijze met eiser voorafgaand aan het besluit van 7 november 2019 gecommuniceerd over het door hem gehanteerde beleid per juni 2019. Eerst bij bericht van 21 juni 2021, waarin eiser erop gewezen wordt dat hij binnenkort zijn inkomen moet doorgeven voor de berekening van het maandbedrag voor de aflossing van zijn studieschuld over het jaar 2022, meldt verweerder expliciet dat er andere eisen gelden dan in voorgaande jaren. In het bericht van 21 juni 2021 wordt onder andere vermeld: “Voor de berekening van het maandbedrag gaan we uit van uw bruto jaarinkomen. DUO houdt geen rekening met aftrekposten. Aftrekposten mogen alleen door de Belastingdienst bepaald worden. Mogelijk kan de Nederlandse Belastingdienst uw inkomen op basis van aftrekposten vaststellen. U kunt daarvoor contact opnemen met het internationale loket van de Belastingdienst. Meer informatie daarover vindt u als u zoekt op ‘Wereldinkomen Belastingdienst’.” Eiser mocht er naar het oordeel van de rechtbank derhalve op vertrouwen dat ook voor het jaar 2020 zijn Spaanse verzamelinkomen over het jaar 2018 als toetsingsinkomen voor de berekening van zijn maandelijks af te lossen bedrag zou gelden.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient verweerder bij de bepaling van het maandbedrag voor het aflossen van eisers studieschuld voor het jaar 2020 uit te gaan van het Spaanse verzamelinkomen van € 24.433,25. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.
16. Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op.
In onderhavig beroep is uitsluitend aan de orde het geschil betreffende de draagkracht in 2020. Het komt de rechtbank voor dat verweerder de eerbiediging van het vertrouwensbeginsel ook over 2021 dient toe te passen (en thans geheel daargelaten wat er overigens zij van dat interne beleid).

Proceskosten17. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 december 2021.
De griffier is verhinderd te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.