ECLI:NL:RBDHA:2021:14552

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
NL20.21843
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Myanmarese eiser wegens onvoldoende geloofwaardigheid en identificatieproblemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser uit Myanmar. De eiser had op 8 juli 2019 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelde dat hij gediscrimineerd werd vanwege zijn geloof en zijn prominente rol binnen de moslimgemeenschap. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter afgewezen, omdat de identiteit, nationaliteit en herkomst van de eiser niet met zekerheid konden worden vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 29 juli 2021, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Na het indienen van aanvullende documenten door de eiser, heeft de rechtbank het vooronderzoek heropend en partijen de gelegenheid gegeven om te reageren.

De rechtbank oordeelde dat de door de eiser overgelegde identiteitsdocumenten niet authentiek waren en dat de geloofwaardigheid van zijn verklaringen onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn conclusie dat er geen aanknopingspunten waren om te concluderen dat de eiser als moslim in Myanmar een risicogroep vormde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen, en dat de problemen die hij ondervond niet van dien aard waren dat hij in aanmerking kwam voor bescherming.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, met de conclusie dat de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris terecht was. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL20.21843
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser V-nummer: [Nummer]

(gemachtigde: mr. K.S. Kort), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.S. Kyaing. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek is aan het eind van de
zitting gesloten.
Op 10 augustus 2021 heeft eiser de rechtbank bericht over een origineel rijbewijs en twee originele studentenpassen te beschikken. Hierin heeft de rechtbank aanleiding gezien om op 17 augustus 2021 het vooronderzoek te heropenen.
Partijen hebben de gelegenheid gekregen te reageren op de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 13 september 2021. Partijen hebben gereageerd.
Vervolgens heeft de rechtbank partijen verzocht toestemming te verlenen de zaak zonder nadere zitting af te doen. Partijen hebben de toestemming stilzwijgend verleend. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Myanmarese nationaliteit te bezitten. Op 8 juli 2019 heeft hij een asielaanvraag ingediend in Nederland. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij gediscrimineerd wordt vanwege zijn geloof. Het is voor hem
als etnische en religieuze minderheid – meer specifiek moslim – in Myanmar niet mogelijk om maatschappelijk en sociaal te functioneren. Zijn rol binnen de moslimgemeenschap heeft daarnaast ook voor problemen gezorgd met de Myanmarese autoriteiten en de Ma Ba Tha.1
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- Discriminatie;
- Problemen vanwege prominente rol binnen moslimgemeenschap.
3. Verweerder heeft geconcludeerd dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser niet met zekerheid kan worden vastgesteld. Uit de verklaring van onderzoek door het Bureau Documenten van 6 mei 2020 blijkt dat de door eiser overgelegde identiteitskaart met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet in de gewijzigde staat is opgemaakt en afgegeven. De pasfoto is vervangen. Dit onderzoeksresultaat, alsmede het toerekenbaar niet overleggen van het paspoort, doet volgens verweerder bij voorbaat afbreuk aan de geloofwaardigheid van het relaas. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de discriminatie geloofwaardig wordt geacht, maar dat er geen aanknopingspunten zijn om te concluderen dat moslims, niet zijnde Rohingya, in Myanmar als een risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep dienen te worden aangemerkt. Ook uit eisers verklaringen
blijkt niet dat in zijn persoonlijke geval sprake is van een onhoudbare situatie. Verweerder acht tot slot de gestelde problemen vanwege eisers prominente rol binnen de moslim- gemeenschap niet geloofwaardig. Hij concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte twijfelt aan zijn identiteit. De identiteitskaart was verouderd en eiser heeft de kaart daarom opnieuw laten plastificeren. Het onderzoeksrapport geeft ook niet aan dat het volledige document vervalst zou zijn. Daarnaast heeft eiser meerdere andere originele documenten overgelegd die zijn voorzien van een naam en pasfoto.
Eiser stelt zich verder op het standpunt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eisers verklaringen over zijn problemen vanwege zijn prominente rol binnen de moslimgemeenschap niet geloofwaardig worden geacht. Het enkele gebrek aan onderbouwende documenten is daarvoor onvoldoende. Verweerder diende ook betekenis te hechten aan de omstandigheid dat eisers relaas in lijn is met de algemeen bekende informatie over moslims in Myanmar. Eiser heeft hier ook consistent en duidelijk over verklaard en daarbij een verklaring van zijn echtgenote ingebracht die zijn relaas op een aantal essentiële punten ondersteunt. Tot slot stelt verweerder zich ten onrechte op het standpunt dat de discriminatie onvoldoende zwaarwegend is.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Relevante elementen
5. De rechtbank volgt eiser allereerst niet in zijn stelling dat de problemen naar aanleiding van eisers betrokkenheid bij donaties aan Rohingya als zelfstandig relevant element had moeten worden aangemerkt. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat deze
1. De Patriottische Vereniging van Myanmar.
problemen verdisconteerd zijn in de geloofwaardigheidsbeoordeling van het element in eisers relaas dat hij problemen heeft ervaren als gevolg van zijn prominente rol binnen de moslimgemeenschap. Eiser heeft in beroep niet nader onderbouwd waarom deze motivering niet juist zou zijn.
Identiteit, nationaliteit en herkomst
6. De documenten die eiser ter onderbouwing van zijn identiteit, nationaliteit en herkomst heeft overgelegd zijn door Bureau Documenten onderzocht op 6 mei 2020 en op 13 september 2021. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling2 volgt dat een advies van Bureau Documenten een deskundigenadvies is aan verweerder ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden.3 Verweerder dient zich er daarbij van te vergewissen dat het advies zorgvuldig tot stand gekomen is en inhoudelijk inzichtelijk en concludent is. Als dat het geval is, kan de uitkomst van het advies alleen met succes worden bestreden met een andersluidende contra-expertise van een deskundige.
7. Eiser heeft voor beide verklaringen van onderzoek van Bureau Documenten geen contra-expertise ingediend, zodat verweerder in beginsel van de juistheid van de betreffende onderzoeken mag uitgaan. Dat deze onderzoeken van Bureau Documenten niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen, dan wel niet inzichtelijk en concludent zijn, is niet gesteld en ook niet gebleken. Verweerder heeft dan ook bij zijn beoordeling mogen uitgaan van de verklaringen van genoemd Bureau.
8. Met betrekking tot de door eiser overgelegde identiteitskaart staat in het documentenonderzoek vermeld:

“2.1.Controle

Na onderzoek van het document is het volgende gebleken:
1.
De gegevens zijn handgeschreven aangebracht.
2.
De basisgegevens en ondergrondbedrukking zijn druktechnisch aangebracht.
3.
Het document is voorzien van een pasfoto.
4.
Het document is gelamineerd.
5.
Rondom de pasfoto zijn snijlijnen en papierbeschadigingen zichtbaar.
6.
Over de pasfoto is een extra fragment van een laminaat zichtbaar.
7.
Aan de rechteronderzijde van de pasfoto zijn papierfragmenten zichtbaar die een afwijkend formaat hebben ten opzicht van de zichtbare pasfoto.
8.
De afdruk van de inktstempel ter beveiliging van de pasfoto, gedeeltelijk zichtbaar linksonder de pasfoto, is niet zichtbaar op de pasfoto.
9.
Deze afdruk van de inktstempel 'loopt' door onder de pasfoto.
2.2.
Conclusie
2 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3 Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2116.

Betreffende de echtheid, opmaak en afgifte en inhoud van het document:

Gelet op het gestelde in punt 2.1 sub 5 t/m 9 is het document genoemd in punt 2met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet in de gewijzigde staatdoor een daartoe bevoegde instantie opgemaakt en afgegeven. De pasfoto is vervangen.
Met betrekking tot het overgelegde rijbewijs staat in het documentenonderzoek het volgende vermeld:

“2.1Controle

Na onderzoek van het document is het volgende gebleken:
1. Voor zover waarneembaar zijn er geen onregelmatigheden aangetroffen.
2.2
Conclusie

Betreffende de echtheid van het document:

Gelet op het ontbreken van voldoende, betrouwbaar vergelijkingsmateriaal kan voor wat betreft de echtheid van het document geen uitspraak worden gedaan.

Betreffende de opmaak en afgifte van het document:

Dezerzijds kan geen uitspraak worden gedaan over de opmaak en afgifte van het document.

Betreffende de inhoud van het document:

Dezerzijds kan niet worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is.

9. De rechtbank stelt vast dat eiser in het bezit is (geweest) van drie identificerende documenten, te weten een paspoort, identiteitskaart en rijbewijs. Het paspoort heeft eiser verwijtbaar niet over kunnen leggen, nu hij deze tijdens zijn vliegreis naar Nederland kwijt is geraakt. Verweerder heeft van eiser mogen verwachten dat hij zorgvuldig(er) omgaat met zijn (identificerende) documenten. Daarnaast is de identiteitskaart met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet in deze gewijzigde staat opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde persoon of instantie. De enkele stelling dat eiser de identiteitskaart opnieuw heeft laten plastificeren, kan gelet op wat de rechtbank hiervoor onder 7 heeft overwogen niet tot een andere conclusie leiden. Bovendien blijkt uit de mailwisseling tussen verweerder en Bureau Documenten dat de vingerafdruk op de achterkant van de identiteitskaart niet overeenkomt met eisers vingerafdruk. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd waarom deze conclusie onjuist is. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de identiteit van eiser niet met zekerheid kan worden vastgesteld. Uit het integrale karakter van de geloofwaardigheidsbeoordeling volgt dat de enkele omstandigheid dat over de inhoud van het overgelegde rijbewijs geen uitspraak kan worden gedaan onvoldoende om de gezaaide twijfel over eisers identiteit weg te nemen. Verweerder heeft hierin ook geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek aan te bieden. Daarbij betrekt de rechtbank dat het aan eiser is om de authenticiteit van de door hem overgelegde documenten aannemelijk te maken.
10. De overige door eiser ter onderbouwing van zijn identiteit overgelegde documenten zijn geen identificerende documenten zoals bedoeld in paragraaf C1/4.3 van de Vc, omdat hierop de geboorteplaats en geboortedatum van eiser ontbreken.4 Mede gelet op het voorgaande is de enkele omstandigheid dat de registratienummers op deze documenten overeenkomen daarom onvoldoende om tot een andere conclusie te komen.
Problemen vanwege een prominente rol binnen de moslimgemeenschap
11. Verweerder heeft ook niet ten onrechte de problemen vanwege de prominente rol van eiser binnen de moslimgemeenschap niet geloofwaardig geacht. Daarbij heeft verweerder allereerst kunnen betrekken dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser niet met zekerheid kan worden vastgesteld. Verweerder heeft daarnaast terecht tegengeworpen dat eiser zowel zijn prominente rol binnen de moslimgemeenschap, als de problemen die hij hierdoor heeft ervaren en ook de hulpvragen die hij heeft ingediend niet met documenten heeft onderbouwd. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij een oprechte inspanning heeft verricht om documenten te verkrijgen of dat het voor hem niet mogelijk is onderbouwende documenten te verkrijgen. Eiser heeft weliswaar een brief van zijn echtgenote overgelegd, maar verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze verklaring niet als objectieve, verifieerbare bron kan worden aangemerkt. Verweerder heeft ook voldoende gemotiveerd waarom eiser zijn relaas op dit punt ook niet met zijn verklaringen aannemelijk heeft gemaakt. Zo heeft eiser summier verklaard over zijn verantwoordelijkheden, taken en werkzaamheden voor de moslimgemeenschap. Ook blijft hij vaag en oppervlakkig over wanneer, hoe vaak en hoeveel hij zou hebben gedoneerd. Het enkel in beroep herhalen van een aantal activiteiten van de moslim- gemeenschap leidt niet tot een ander oordeel, nu eiser hiermee alsnog geen inzicht heeft gegeven in zijn eigen rol daarbinnen.
Verweerder heeft ook terecht opgemerkt dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het wel of niet ontmoeten van Arsa.5 Zo heeft eiser bij de politie verklaard dat hij in mei 2019 voor zijn eigen zaak naar China is gereisd, terwijl hij in zijn relaas heeft verklaard dat hij toen in China was voor zijn eigen zaak en hij daar leden van Arsa ging ontmoeten.6 Dat deze tegenstrijdigheid een gevolg is van een vertaalfout volgt de rechtbank niet, nu eiser deze stelling in het geheel niet heeft onderbouwd. Verweerder heeft verder bij zijn beoordeling kunnen betrekken dat eiser sinds de start van zijn problemen meermaals legaal Myanmar is in- en uitgereisd. Tot slot heeft verweerder het opmerkelijk kunnen achten dat eiser geen verzoek om hulp in China heeft ingediend, terwijl hij daar vijf dagen heeft verbleven voordat hij naar Nederland is doorgereisd. Bij een oprechte, dringende behoefte aan bescherming ligt het immers in de lijn van verwachting dat men zich tot de eerst beschikbare autoriteiten wendt met het verzoek om hulp. Dat eiser dit niet heeft gedaan, heeft verweerder mogen aanmerken als verder afbreuk doend aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. De stelling dat verweerder ten onrechte China als veilig derde land heeft tegengeworpen, getuigt gelet op het voorgaande van een verkeerde lezing van het bestreden besluit en kan daarom niet slagen.
4 Vreemdelingencircula ire 2000.
5 De rebellengroep van de Rohingya.
6 Rapport nader gehoor, p. 6.
Discriminatie en vluchtelingschap
12.
Uit het door verweerder uitgebrachte voornemen neemt verweerder tot uitgangspunt dat religie in Myanmar is verweven met etniciteit, waardoor het niet altijd duidelijk is of discriminatoire handelingen enkel religieuze achtergronden hebben. Myanmar kent geen staatsgodsdienst, maar het boeddhisme heeft een speciale status. Andere geloven, waaronder de islam en het christendom, worden erkend. Deze andere godsdiensten worden veelal geconfronteerd met door de autoriteiten opgelegde restricties. Deze beperkingen zijn vaak van administratieve aard. Bewegingsvrijheid kan worden beperkt, er worden nauwelijks vergunningen verstrekt voor de bouw of restauratie van moskeeën en kerken en er is sprake van discriminatie op de arbeidsmarkt. Er kan echter wel islamitisch onderwijs worden gevolgd en het bouwen van kleine moskeeën op niet prominente plekken is toegestaan. Moslims, niet zijnde Rohingya, vormen een klein deel van de bevolking en wonen verspreid in Myanmar. Er is sprake van maatschappelijk geweld en anti-moslim sentimenten en discriminatie. Moslims klagen over discriminatie door de politie, druk om de islam alleen privé uit te oefenen en moeilijkheden om aan identiteitsdocumenten te komen. Deze restricties zijn echter niet van dien aard dat het niet mogelijk is de islam te praktiseren.
Dit uitgangspunt wordt door de rechtbank gevolgd.
13.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat geen sprake is van dusdanig ernstige beperkingen van bestaansmogelijkheden van moslims, niet zijnde Rohingya, dat het in Myanmar niet mogelijk is om als etnische en religieuze minderheid maatschappelijk en sociaal te functioneren. Voor zover eiser in beroep nieuwe informatie naar voren heeft gebracht over de omstandigheden van moslims in Myanmar, is de rechtbank van oordeel dat deze informatie geen wezenlijk ander beeld schetst dan reeds is beoordeeld.
14.
Verweerder heeft ook voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat in eisers persoonlijk geval wel sprake is (geweest) van een onhoudbare situatie. Daarbij heeft verweerder van belang kunnen achten dat eiser universitair is geschoold, hij toegang had tot de huizenmarkt en medische zorg, een inkomen had en een eigen onderneming, hij wettelijk en traditioneel getrouwd is met 2 vrouwen, hij zonder problemen een paspoort, identiteitskaart, rijbewijs, geboorteakte en diploma heeft verkregen en dat eiser meermaals Myanmar legaal heeft kunnen in- en uitreizen. De beroepsgrond van eiser slaagt dan ook niet.
Conclusie
15. Gelet op al het voorgaande komt eiser niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.7
16. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

7 Vreemdelingenwet 2000.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr.
N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR18632647

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.