Overwegingen
1. Eiser en eiseres zijn respectievelijk geboren op [geboortedatum 1] 1950 en [geboortedatum 2] 1957, hun nationaliteit is onbekend. Eisers beogen verblijf in Nederland bij referent, hun meerderjarige zoon. Op 11 november 2016 heeft referent ten behoeve van eisers aanvragen tot verlening van een mvvingediend in de procedure Toegang en Verblijf.
2. Bij besluit van 16 juni 2017 heeft verweerder deze aanvragen afgewezen. Het bezwaar hiertegen is bij besluit van 16 maart 2018 ongegrond verklaard. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen, omdat volgens hem enerzijds referent niet voldoet aan het jongvolwassenenbeleid en anderzijds eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat tussen hen en referent ‘more than the normal emotional ties’ bestaan, waardoor geen familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRMbestaat. Bij uitspraak van 14 januari 2019heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, het door eisers ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 8 april 2020heeft de Afdelinghet door eisers ingestelde hoger beroep gegrond verklaard en de hiervoor genoemde uitspraak van de rechtbank vernietigd. Ook heeft de Afdeling in deze uitspraak het beroep gegrond verklaard en het besluit van 16 maart 2018 vernietigd.
3. In haar uitspraak van 8 april 2020 oordeelt de Afdeling, onder meer, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zijn standpunt dat referent geen jongvolwassene meer is deugdelijk heeft gemotiveerd. In dit verband heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris bij vreemdelingen van ongeveer 25 jaar oud op basis van de specifieke omstandigheden van het geval moet beoordelen of sprake is van jongvolwassenen, omdat uit de jurisprudentie van het EHRMen het daarop gebaseerde beleid geen harde leeftijdsgrens volgt. De rechtbank heeft niet onderkend dat de staatssecretaris dat in deze zaak niet heeft gedaan. Hij heeft zich enkel beperkt tot het standpunt dat referent ouder is dan 25 jaar en dat hij alleen al om die reden geen jongvolwassene is als bedoeld in het beleid. Dit terwijl referent ten tijde van zijn asielaanvraag pas net 25 jaar oud was en ook tijdens het indienen van de mvv-aanvragen nog maar 25 jaar oud was.
4. Op 15 juli 2020 hebben referent en zijn gemachtigde het bezwaar toegelicht tijdens een ambtelijke hoorzitting. Bij het bestreden besluit van 24 september 2020 heeft verweerder met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling het bezwaar opnieuw beoordeeld en dit wederom ongegrond verklaard. In het bestreden besluit verwijst verweerder naar zijn beleid waaruit volgt dat de IND familie- en gezinsleven aanneemt als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:
jongvolwassen is;
met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
geen zelfstandig gezin heeft gevormd door het aangaan van een huwelijk of relatie.
Verweerder vervolgt zijn besluit met een bespreking van de hierboven genoemde subgronden a. t/m d. toegepast op de situatie van referent. Daaropvolgend verwijst verweerder naar de zitting van de ambtelijke commissie waar referent desgevraagd enkel heeft aangegeven dat hij niet los kan worden gezien van zijn ouders en dat de situatie niet veranderd is. Verweerder komt vervolgens tot de conclusie dat referent niet kan worden aangemerkt als jongvolwassene. Er was geen beschermingswaardig gezinsleven in het land van herkomst en dit is evenmin nadien ontstaan. Er is ook geen sprake van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie. Subsidiair overweegt verweerder dat ook al zou er sprake zijn van beschermingswaardig gezinsleven, het algemeen belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dat het persoonlijke belang van eisers.
5. Eisers voeren aan dat ten onrechte is geoordeeld dat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is en dat verweerder geen juist vervolg heeft gegeven aan de Afdelingsuitspraak. De beoordeling of referent jongvolwassen is vereist duiding van het belang van de leeftijd. De andere elementen zijn wel relevant voor de beoordeling van de gezinsband, maar niet voor het al dan niet zijn van jongvolwassene. Ter onderbouwing verwijzen eisers naar de toelichting op het WBV 2016/11 en de verduidelijking van het beleid in de toelichting op het WBV 2019/9.
Met betrekking tot het beter te motiveren standpunt dat referent geen jongvolwassene is komt verweerder weinig verder dan dat de Afdeling een onjuist oordeel heeft gegeven, aldus eisers. Dit kan niet als nadere motivering worden geaccepteerd. Verder staat het peilmoment voor het beoordelen van de leeftijd nog altijd ter discussie. Dat het arrest A. en S. om een andere situatie zou gaan laat onverlet dat de verwijzing ter illustratie is gebruikt om aan te tonen dat niet zonder meer van het moment van de aanvraag kan worden uitgegaan.
Als sprake is van jongvolwassenheid dient volgens het beleid te worden bezien of de gezinsband nog steeds bestaat. De invulling die verweerder geeft aan zijn beleid ten aanzien van ‘subgrond b’ is kennelijk onredelijk. Verweerder laat tevens ten onrechte het asielrelaas en de gehoren buiten beschouwing. De verklaringen over zijn broer doen verder niet af aan de geloofwaardigheid van de samenwoning. De overweging dat de gezinsband met de ouders is verbroken omdat de broer na het vertrek van referent voor zijn ouders is gaan zorgen sluit niet aan de bij de EHRM-jurisprudentie. Tot slot stellen eisers dat het voorzien in eigen levensonderhoud (zo dit al het geval is) niet leidt tot de verbreking van de gezinsband. Hiervan is pas sprake als dit getuigt van het vormen van een eigen gezin. Ter onderbouwing verwijzen eisers naar de zaak Osman en de toelichting op de WBV 2016/11.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. De rechtbank stelt vast dat enkel in geschil is of referent als jongvolwassene dient te worden aangemerkt.
7. Volgens zijn beleidneemt verweerder familie- en gezinsleven tussen ouders en hun meerderjarige kinderen aan, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:
jongvolwassen is;
met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
geen zelfstandig gezin heeft gevormd door het aangaan van een huwelijk of relatie.
Is het meerderjarige kind niet jongvolwassen dan moet sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie om familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM te kunnen aannemen. Verweerder neemt aan dat sprake is van jongvolwassenheid bij kinderen in de leeftijd van 18 tot ongeveer 25 jaar.
8. Verweerder heeft zijn beleid desgevraagd ter zitting als volgt toegelicht. De vreemdeling tot 25 jaar oud valt in beginsel onder het jongvolwassenenbeleid,
tenzijsprake is van (één van de) contra-indicaties: de vreemdeling leeft niet in gezinsverband met de ouder(s) samen, voorziet in zijn eigen onderhoud en heeft een zelfstandig gezin gevormd. Vanaf 25-jarige leeftijd valt de vreemdeling in beginsel niet langer onder het jongvolwassenbeleid,
tenzijde vreemdeling voldoet aan de subgronden b. t/m d. van het beleid zoals genoemd in rechtsoverweging 7. Dit maakt dat iemand ondanks zijn leeftijd desalniettemin toch kan worden aangemerkt als jongvolwassene.
Subgrond a. jongvolwassene
9. Uit de Afdelingsuitspraak van 16 november 2018 volgt dat de leeftijdsgrens tot ongeveer 25 jaar oud niet onredelijk is.Vaststaat dat verweerder bij zijn beoordeling heeft betrokken dat referent uit Syrië is vertrokken toen hij 25 jaar en drie maanden oud was, dat hij Nederland is ingereisd toen hij 25 jaar en 9 maanden oud was en dat hij de aanvragen voor eisers heeft ingediend vijf dagen voor zijn 26ste verjaardag. Het beroep op het arrest A.S. slaagt niet, omdat dit arrest niet op de situatie van referent van toepassing is. In het arrest gaat het om een referent die tijdens de asielprocedure meerderjarig is geworden. In deze zaak gaat het echter om een referent die ten tijde van zijn asielaanvraag en het indienen van de mvv-aanvragen meerderjarig was. Daarbij komt dat uit dit arrest niet volgt dat het peilmoment het vertrek uit het land van herkomst zou moeten zijn. De rechtbank volgt verweerder verder in zijn in het verweerschrift ingenomen standpunt dat, zelfs als eisers zouden moeten worden gevolgd in hun stelling dat als uitgangspunt de leeftijd ten tijde van het vertrek uit het land van herkomst zou moeten worden genomen, referent op dat moment reeds de leeftijd van 25 jaar en drie maanden had bereikt.
10. De rechtbank volgt verweerder ook in zijn standpunt zoals ingenomen in het verweerschrift dat hij in dit geval uitdrukking heeft gegeven aan de door de Afdeling vereiste individuele toetsing door in het bestreden besluit verder te toetsen aan de overige vereisten, te weten de subgronden b. t/m d. van het beleid. Verweerder heeft op deze wijze immers op basis van de specifieke omstandigheden van het geval en in lijn met het hierboven onder 8 weergegeven beleid onderzocht of er bijkomende omstandigheden zijn om referent toch als jongvolwassene aan te merken. De rechtbank merkt in dit verband bovendien op dat verweerder ook de antwoorden van referent en zijn gemachtigde op de gestelde vragen tijdens de ambtelijke hoorzitting bij zijn beoordeling heeft betrokken.
Subgrond b. in gezinsverband samenleven met de ouders
11. Uit het beleid van verweerder volgt dat het moment van binnenkomst van de jongvolwassene in Nederland leidend is voor de beoordeling of de jongvolwassene met zijn ouders in gezinsverband samenleeft.Ook betrekt de IND uitdrukkelijk de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de jongvolwassene uit het land van herkomst. Daarnaast beoordeelt de IND of zich na binnenkomst van de jongvolwassene in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat van samenleving in gezinsverband niet langer sprake is. Als de scheiding tussen de jongvolwassene en zijn ouders een vrijwillig karakter heeft, wordt deze scheiding anders gewogen dan wanneer de scheiding een gedwongen karakter heeft. Van een gedwongen scheiding is bijvoorbeeld sprake bij een vluchtsituatie. Als een jongvolwassene langdurig in een ‘doorreisland’ heeft verbleven, of langdurig zelfstandig in Nederland heeft verbleven voordat een aanvraag voor zijn ouders wordt ingediend, kan dit een indicatie zijn dat de jongvolwassene niet langer in gezinsverband met zijn ouders leeft.
12. De rechtbank stelt vast dat uit het verslag van de ambtelijke hoorzitting, mede gelet op de vraagstelling, niet volgt dat referent tegenstrijdig heeft verklaard over wie er ten tijde van het vertrek van referent bij zijn ouders in huis woonde. Voor zover verweerder zich in zijn verweerschrift op het standpunt heeft gesteld dat referent hierover onduidelijkheid heeft geschapen, laat dit onverlet dat referent altijd consistent heeft verklaard over het feit dat hij voor zijn gedwongen vertrek uit Syrië altijd met zijn ouders in gezinsverband heeft samengeleefd. De overweging van verweerder dat de tegenstrijdige verklaringen het relaas van referent ten aanzien van het in gezinsverband samenleven niet bepaald geloofwaardig maakt, volgt de rechtbank dan ook niet.
13. Alhoewel verweerder terecht bij zijn beoordeling heeft betrokken dat in het geval van referent sprake is van een gedwongen scheiding, heeft verweerder zich onvoldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat referent een flinke tijd in een doorreisland heeft verbleven. Referent heeft immers al een half jaar na zijn vlucht in Nederland asiel aangevraagd. Hieruit volgt niet dat referent een stap naar zelfstandigheid heeft willen zetten en dat hij zich zelfstandig en moeiteloos heeft kunnen handhaven. Tevens blijkt uit de verklaringen van referent dat zijn broer enkel op beperkte schaal psychische steun heeft geboden aan eisers na zijn vertrek en dat zijn broer net na hem naar Nederland is vertrokken omdat hij een oproep kreeg van het leger. De enkele omstandigheid dat referent niet heeft aangetoond dat hij meerdere keren per dag telefonisch contact stelt te hebben met zijn ouders en dat hij geld stuurt is onvoldoende om te kunnen concluderen dat er zich na binnenkomst omstandigheden hebben voorgedaan in Nederland waardoor kan worden aangenomen dat van samenleving in gezinsverband niet langer sprake is.
Subgrond c. niet in eigen onderhoud voorzien
14. Uit het beleid van verweerdervolgt dat bij de beoordeling of iemand in zijn eigen onderhoud voorziet altijd rekening moet worden gehouden met de individuele omstandigheden van het geval. Daarbij komt een ander gewicht toe aan de omstandigheid dat de jongvolwassene nog bij zijn ouders woont en een bijbaantje heeft dan wanneer hij nog bij zijn ouders woont maar wel een fulltime baan heeft. In het laatste geval is het sneller aannemelijk dat de jongvolwassene niet langer feitelijk tot het gezin van de ouders behoort dan in het eerste geval.
15. De rechtbank stelt vast dat verweerder primair overweegt dat het niet geloofwaardig is dat referent met zijn eigen inkomsten uit de apotheek in zijn eigen onderhoud en dat van zijn ouders voorzag, gelet op de tegenstrijdige verklaringen omtrent zijn eigen apotheek. Gelet op de consistente verklaringen van referent over zijn fulltime werk voor de overheid concludeert verweerder anderzijds dat dit betekent dat referent in zijn eigen onderhoud heeft voorzien en dat hij, voor zover moet worden aangenomen dat hij bij zijn ouders woonde, niet langer feitelijk tot het gezin van zijn ouders behoorde. Uit de motivering van verweerder blijkt onvoldoende dat rekening is gehouden met de bijzondere situatie waarin referent verkeerde. Daarbij is van belang dat verweerder het niet geloofwaardig acht dat referent eigen inkomsten had uit zijn eigen apotheek en dat referent heeft verklaard dat hij in 2015 verplicht moest werken voor de overheid.Verweerder gaat er in het bestreden besluit aan voorbij dat referent geen andere keuze had dan betaalde arbeid te verrichten voor de overheid. Verder heeft referent verklaard dat er sprake was van een bijzondere situatie, zijn vader was ziek en had hulp nodig, zijn moeder was ziek, en zij hadden geen (eigen) inkomsten, en het was voor hem veiliger bij hen te wonen. Nu referent geen mogelijkheid zag om zelfstandig te wonen, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat hij een stap naar zelfstandigheid heeft willen zetten. Het tegengestelde is juist waar, referent is tot het moment van zijn vlucht bij zijn ouders blijven wonen. Dat referent met het geld dat hij verdiende ook zijn ouders steunde, onderstreept bovendien dat referent nog altijd deel uitmaakte van het gezin van eisers. Verweerder heeft dat alles ten onrechte niet onderkend. Ook daarom is het bestreden besluit gebrekkig gemotiveerd.
16. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen heeft verweerder gebrekkig gemotiveerd waarom, ondanks zijn leeftijd, de specifieke omstandigheden van referent in samenhang bezien er niet toe leiden dat hij desalniettemin toch als jongvolwassene moet worden aangemerkt. Hierbij komt dat verweerder in het bestreden besluit tevens heeft overwogen dat niet is gebleken dat referent een zelfstandig gezin heeft gevormd en dit in zijn voordeel heeft gewogen. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.496,- (duizendvierhonderdzesennegentig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, op 22 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op: