In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2021 uitspraak gedaan in de asielaanvragen van een gezin uit Moldavië. De aanvragen werden afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de rechtbank de verklaringen van de eisers over een geldlening en de daaruit voortvloeiende bedreigingen ongeloofwaardig achtte. De eisers, die als Roma worden gediscrimineerd, stelden dat zij bedreigd werden door een kennis, [Naam 6], na het niet kunnen terugbetalen van een lening. De rechtbank oordeelde dat de eisers tegenstrijdig hadden verklaard over hun verblijfplaatsen en de bedreiging, wat de geloofwaardigheid van hun verhaal ondermijnde.
De rechtbank erkende dat er discriminatie plaatsvindt tegen Roma in Moldavië, maar oordeelde dat de ernst van deze discriminatie niet zodanig was dat het gezin in aanmerking kwam voor asiel. De eisers hadden niet aannemelijk gemaakt dat zij door deze discriminatie in hun bestaansmogelijkheden ernstig beperkt werden. De rechtbank concludeerde dat de aanvragen terecht als ongegrond waren afgewezen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangekondigd, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.