ECLI:NL:RBDHA:2021:14538
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenveroordeling. Verzoeker, die een verblijfsvergunning regulier met als doel 'familie en gezin' had aangevraagd, zag zijn aanvraag op 25 januari 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Hiertegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. Op 14 september 2021 verklaarde de staatssecretaris het bezwaar gegrond, maar wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat er geen sprake zou zijn van een onrechtmatig primair besluit.
Verzoeker trok zijn verzoek om een voorlopige voorziening in, maar vroeg de voorzieningenrechter om de staatssecretaris in de proceskosten te veroordelen op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris verzoeker had ontheven van het mvv-vereiste door een tijdelijke versoepeling van het beleid vanwege COVID-19, maar dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet de aanleiding was voor het besluit op bezwaar. Hierdoor was er geen situatie van tegemoetkomen zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Awb.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen, omdat niet voldaan was aan de voorwaarden voor een dergelijke veroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.