ECLI:NL:RBDHA:2021:14534

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
AWB 21/4574
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan eiser, die de Eritrese nationaliteit claimt. Eiser had een aanvraag ingediend voor een mvv met het doel om als familie- of gezinslid in Nederland te verblijven bij zijn broer, die een verblijfsvergunning asiel heeft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag ongegrond verklaard, omdat eiser niet voldoende bewijs had geleverd van zijn identiteit en de familierechtelijke relatie met zijn broer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet in staat was om een officieel identiteitsbewijs over te leggen en dat zijn verklaringen over het ontbreken daarvan onvoldoende waren. Bovendien was er geen DNA-onderzoek aangeboden om de familierechtelijke relatie te onderbouwen. Eiser heeft in zijn beroep aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met verschillende wetten en dat er nader onderzoek had moeten plaatsvinden, maar de rechtbank oordeelde dat deze stellingen niet voldoende onderbouwd waren.

De rechtbank concludeerde dat de identiteit van eiser en de relatie met zijn broer niet waren aangetoond, en dat de staatssecretaris terecht had besloten om geen nader onderzoek aan te bieden. Eiser werd als meerderjarig beschouwd en de rechtbank oordeelde dat hij in zijn land van herkomst in staat moest worden geacht om voor zichzelf te zorgen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/4574

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de weigering om hem een mvv [1] voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ te verlenen ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 11 november 2021 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak met nummer AWB 21/4576, op 17 november 2021 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Referent en de tante van referent zijn verschenen. Als tolk is verschenen A. Solomon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Hij beoogt verblijf bij zijn gestelde broer, [naam referent] (referent). Referent heeft sinds 3 juni 2019 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 5 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe overwogen dat de identiteit van eiser en diens familierechtelijke relatie met referent niet zijn aangetoond. De verklaringen van eiser voor het niet kunnen overleggen van een officieel identiteitsbewijs zijn te summier, onvolledig en in strijd met informatie uit openbare bronnen. Daarom is er geen nader
(DNA-)onderzoek aangeboden aan eiser om de familierechtelijke relatie met referent aannemelijk te maken.
3. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eiser stelt dat het bestreden besluit in strijd is met het Soeverein Besluit van 12 december 1813, de Vw [2] , het Vb [3] , het VV [4] , de Vc [5] , de Awb [6] en de geldende jurisprudentie. Deze niet nader onderbouwde stelling kan niet worden aangemerkt als een voldoende op het concrete geval betrekking hebbende beroepsgrond. Eiser heeft niet onderbouwd met welke (wets)artikelen, beleidsregels of jurisprudentie het besluit strijdig is.
5. Eiser voert aan dat met het oog op eerbiediging van het gezinsleven en een zorgvuldige en redelijke besluitvorming nader onderzoek als hierboven bedoeld aangeboden had moet worden. Indien de rest van het gezin wel een mvv verleend wordt, blijft hij alleen achter in het land van herkomst. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Zowel de identiteit van eiser als de familierechtelijke relatie met referent zijn niet vastgesteld. Verder heeft eiser ook geen antecedentenverklaring overgelegd. Zo kan verweerder zich er ten aanzien van eiser niet van vergewissen of hij een gevaar vormt voor de openbare orde. [7] Eiser heeft onvoldoende onderbouwd waarom hij geen identiteitsdocument en antecedentenverklaring kon overleggen. Verweerder heeft eiser daarom terecht geen nader onderzoek aangeboden en de aanvraag op goede gronden afgewezen. De omstandigheid dat eiser alleen zou achterblijven doet daar niet aan af. Eiser is meerderjarig en van hem mag verwacht worden dat hij zich staande kan houden in zijn land van herkomst.
6. Ten slotte stelt eiser dat er ten onrechte van horen in bezwaar is afgezien. Deze stelling treft geen doel. In artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat van horen kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Op voorhand was voldoende duidelijk dat de identiteit van eiser en de familierechtelijke relatie met referent onverschoonbaar in bezwaar niet alsnog is aangetoond. Ook heeft eiser in bezwaar niet alsnog een antecedentenverklaring overgelegd. Een gehoor zou daarom niet tot een ander besluit hebben geleid. Verweerder heeft dan ook terecht bepaald dat het bezwaar kennelijk ongegrond is, zodat van horen mocht worden afgezien.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, op 21 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
de griffier is buiten staat deze
uitspraak mee te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Voorschrift Vreemdelingen.
5.Vreemdelingencirculaire 2000.
6.Algemene wet bestuursrecht.
7.Zie artikel 3.77 van het Vb en artikel 16 van de Vw.