ECLI:NL:RBDHA:2021:14534
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en familierechtelijke relatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan eiser, die de Eritrese nationaliteit claimt. Eiser had een aanvraag ingediend voor een mvv met het doel om als familie- of gezinslid in Nederland te verblijven bij zijn broer, die een verblijfsvergunning asiel heeft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag ongegrond verklaard, omdat eiser niet voldoende bewijs had geleverd van zijn identiteit en de familierechtelijke relatie met zijn broer.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet in staat was om een officieel identiteitsbewijs over te leggen en dat zijn verklaringen over het ontbreken daarvan onvoldoende waren. Bovendien was er geen DNA-onderzoek aangeboden om de familierechtelijke relatie te onderbouwen. Eiser heeft in zijn beroep aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met verschillende wetten en dat er nader onderzoek had moeten plaatsvinden, maar de rechtbank oordeelde dat deze stellingen niet voldoende onderbouwd waren.
De rechtbank concludeerde dat de identiteit van eiser en de relatie met zijn broer niet waren aangetoond, en dat de staatssecretaris terecht had besloten om geen nader onderzoek aan te bieden. Eiser werd als meerderjarig beschouwd en de rechtbank oordeelde dat hij in zijn land van herkomst in staat moest worden geacht om voor zichzelf te zorgen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.