ECLI:NL:RBDHA:2021:14532
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak na afwijzing verblijfsvergunning
Op 22 december 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer AWB 19/6973, waarin verzoekers een voorlopige voorziening vroegen na de afwijzing van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De aanvraag was gedaan op basis van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen, maar werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. A.W. Eikelboom, hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en vroegen op 13 september 2019 om een voorlopige voorziening hangende het bezwaar. Het bestreden besluit van 8 december 2020 wees het bezwaar van verzoekers als ongegrond af.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het verzoek om voorlopige voorziening gelijkgesteld met een verzoek dat is gedaan hangende het beroep bij de rechtbank. De uitspraak van de rechtbank op het beroep, zaaknummer AWB 21/45, vond op dezelfde dag plaats. Gezien deze uitspraak werd het verzoek om voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond afgewezen. De voorzieningenrechter, mr. K.M. de Jager, heeft in aanwezigheid van griffier mr. W. van Loon deze beslissing genomen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.