In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 december 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een watervergunning die was verleend aan de provincie Zuid-Holland. De vergunning betrof het aanbrengen van een nieuwe oeverconstructie en het dempen van primair oppervlaktewater in de Gouwe, nabij Boskoop. Verzoekers, vertegenwoordigd door de voorzitter van Stichting Langs de Gouwe, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 oktober 2021, waarin de watervergunning werd verleend. Ze vorderden een voorlopige voorziening omdat zij vreesden dat de werkzaamheden onomkeerbare gevolgen zouden hebben voor de stabiliteit van de oeverconstructie en de leefomgeving.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Hij oordeelde dat het belang van de vergunninghouder en verweerder bij het doorgaan met de werkzaamheden zwaarder weegt dan het belang van de verzoekers bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter stelde vast dat de werkzaamheden al voor een groot deel waren uitgevoerd en dat de risico's die verzoekers aanvoerden niet voldoende onderbouwd waren. Bovendien was er geen acuut gevaar dat de uitvoering van de watervergunning zou leiden tot onaanvaardbare situaties. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beoordeling van de gronden van verzoekers een inhoudelijke behandeling vereist, wat niet mogelijk was in deze spoedprocedure.
De uitspraak heeft als gevolg dat de eerder getroffen ordemaatregel van 26 november 2021, die de uitvoering van het bestreden besluit schorste, vervalt. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.