ECLI:NL:RBDHA:2021:14507

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/5210
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. de Kleine
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot proceskostenvergoeding na intrekking van beroep inzake woningaanpassing op grond van de Wmo 2015

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser had op 7 september 2020 een beroepschrift ingediend tegen een besluit van verweerder van 25 juni 2020, dat betrekking had op een woningaanpassing op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015. Na een huisbezoek op 11 mei 2021 heeft verweerder op 11 juni 2021 aangegeven bereid te zijn om de meerkosten van een plafond aan eiser uit te keren. Eiser heeft op 14 juni 2021, één dag voor de geplande zitting, het beroep ingetrokken en verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten, inclusief de kosten van de bezwaarprocedure.

De rechtbank heeft de zaak behandeld zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. De rechtbank concludeert dat verweerder geheel tegemoet is gekomen aan eiser door de meerkosten van € 670,34 alsnog uit te betalen. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die een proceskostenvergoeding in de weg staan. De rechtbank wijst erop dat verweerder verplicht is het door eiser betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden.

De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.602,-, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Kleine, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier, en is openbaar uitgesproken op 29 juni 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5210

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. van der Eijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert ).

Procesverloop

De rechtbank heeft op 7 september 2020 een beroepschrift ontvangen tegen het besluit van verweerder van 25 juni 2020 (het bestreden besluit). Het betrof een woningaanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015.
Bij brief van 11 juni 2021 heeft verweerder bericht dat hij zich na een huisbezoek op
11 mei 2021 bereid heeft verklaard om de meerkosten van het plafond van de slaapkamer, uitgevoerd met twee lagen gipsvezelplaat in plaats van gipsplaat, te weten een bedrag van
€ 670,34, alsnog aan eiser uit te keren.
Op 14 juni 2021, één dag voor de geplande zitting van de rechtbank, heeft eiser het beroep ingetrokken en verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten, inclusief de kosten van de bezwaarprocedure.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Op grond van artikel 8:75a van de Awb kan het bestuursorgaan in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, bij afzonderlijke uitspraak op verzoek van de indiener worden veroordeeld in de proceskosten.
2. De vraag die voorligt is dus of verweerder geheel of gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan verzoeker. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval. Uit de verwijzing in artikel 8:75a van de Awb naar artikel 8:75 van de Awb blijkt dat de bestuursrechter bij de beoordeling van het verzoek dezelfde vrijheid heeft en dezelfde maatstaven aanlegt als bij dat artikel. Ook blijkt uit die verwijzing dat het niet alleen gaat om de proceskosten in de beroepsfase maar ook in de bezwaarfase. Voorts blijkt uit vaste rechtspraak dat, indien vaststaat dat het bestuursorgaan aan de betrokkene is tegemoetgekomen, als regel een proceskostenvergoeding moet worden toegekend, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Die bijzondere omstandigheden moeten dan liggen in het feit dat de betrokkene er door zijn handelwijze in overwegende mate voor heeft gezorgd dat een (onnodige) procedure is gevoerd. Als bijvoorbeeld een verkeerd besluit werd genomen vanwege onjuiste, niet verstrekte of te laat verstrekte informatie door de betrokkene, ligt een proceskostenveroordeling op basis van het artikel dus niet in de rede.
3. In dit geval heeft verweerder op 11 juni 2021 laten weten aan eiser tegemoet te komen door de meerkosten van € 670,34 alsnog uit te betalen. Het is de rechtbank niet gebleken dat er sprake is van bijzondere omstandigheden. Dat het besluit op bezwaar, zoals verweerder heeft aangevoerd, genomen is op basis van de informatie zoals die bij de aanvraag is aangeleverd, terwijl naderhand is gebleken dat uit is gegaan van een onjuiste feitelijke situatie, volgt de rechtbank niet. Uit de gedingstukken blijkt namelijk dat verweerder reeds ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar op de hoogte was van de feitelijke situatie, namelijk de situatie dat de isolatie van het plafond al direct met gipsvezelplaten was uitgevoerd. Het verzoek van eiser wordt als kennelijk gegrond toegewezen, ook voor zover het de kosten van de bezwaarprocedure betreft.
4. De rechtbank ziet, in aansluiting op hetgeen hiervoor is overwogen, aanleiding om op grond van artikel 8:75a van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
5. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door eiser betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Eiser zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1.602,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Kleine, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.