ECLI:NL:RBDHA:2021:14487

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
SGR 21/265
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke bijstandszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering, die met terugwerkende kracht was ingetrokken per 10 februari 2020. Het bezwaar van eiser werd echter niet-ontvankelijk verklaard door verweerder, omdat het bezwaar niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. Eiser stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat hij door omstandigheden, waaronder een vakantie in het buitenland en psychische problemen, niet in staat was om tijdig bezwaar te maken.

De rechtbank overwoog dat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. Hoewel de rechtbank begrip had voor de situatie van eiser, concludeerde zij dat hij vanuit het buitenland contact had kunnen opnemen met verweerder en dat hij niet had aangetoond dat zijn psychische gesteldheid hem verhinderde om bezwaar te maken. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaarschriften en de strikte toepassing van de termijnen in het bestuursrecht, evenals de noodzaak voor eisers om hun stellingen met voldoende bewijs te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/265

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Kronenburg),
en

college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

Procesverloop

In het besluit van 20 maart 2020 (primair besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eiser met ingang van 10 februari 2020 ingetrokken en een bedrag van € 689,45 teruggevorderd.
In het besluit van 7 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben schriftelijk toestemming gegeven om zonder zitting uitspraak te doen.
Bij brief van 31 augustus 2021 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en partijen medegedeeld dat uitspraak zal worden gedaan.

Overwegingen

1. Op 6 maart 2020 heeft verweerder een huisbezoek verricht op het door eiser opgegeven adres: [adres] [huisnummer] te [plaats] . Verweerder heeft geconstateerd dat eiser op dat adres sinds 10 februari 2020 niet langer zijn hoofdverblijf had.
2. Verweerder heeft vervolgens bij het primaire besluit het recht op een bijstandsuitkering met ingang van 10 februari 2020 ingetrokken. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het recht op en de hoogte van een bijstandsuitkering vanaf die datum niet langer zijn vast te stellen. Verweerder heeft bij het primaire besluit eveneens een bedrag van € 689,45 aan betaalde bijstand teruggevorderd van eiser.
3. Op 19 augustus 2020 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In het bezwaarschrift is ook vermeld dat – indien het bezwaar niet tijdig wordt geacht – er wordt gevraagd om herziening van het primaire besluit.
4. Op 4 september 2020 heeft verweerder het verzoek om herziening afgewezen. Aan die afwijzing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden naar voren zijn gebracht die leiden tot herziening.
5. Op 7 december 2020 heeft verweerder bij het bestreden besluit het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. In het bestreden besluit is vermeld dat eiser niet binnen zes weken na ontvangst van het primaire besluit bezwaar heeft gemaakt. Daarmee is – aldus verweerder – niet binnen de op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldende termijn bezwaar gemaakt. Volgens verweerder is er evenmin sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 van de Awb.
6. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertegen op 13 januari 2021 beroep ingesteld. Volgens eiser is de overschrijding van de termijn verschoonbaar. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij op 13 maart 2020 – met toestemming van de gemeente – met vakantie ging naar [buitenland] . Eiser zou daar tot 30 maart 2020 blijven. Vanwege het coronavirus kon eiser op die datum echter niet terugvliegen en strandde hij in [buitenland] . Eiser heeft verder aangevoerd dat hij niet meer in de woning aan de [adres] [huisnummer] woonde omdat hij de spanningen aldaar niet meer aankon. Dit kon van hem – vanwege zijn psychische problemen – ook niet worden gevergd. Hij had bij de pandbrigade geklaagd over de verhuur van kamers in het huis aan mensen zonder verblijfsrecht. Ook kende de woning gebreken, bestaande uit onder meer tochtende ramen en gebrekkige ventilatie. Dit is door de pandbrigade onvoldoende voortvarend opgepakt, waarvoor de pandbrigade ook excuses heeft aangeboden. Uiteindelijk zag eiser zich daardoor genoodzaakt om uit die woning te vertrekken en – om tot rust te komen – naar [buitenland] te gaan. Eiser heeft tot slot toegelicht dat hij een klacht heeft ingediend bij de gemeentelijke ombudsman. De ombudsman heeft toen geoordeeld dat eiser in bezwaar moest kunnen gaan en dat eiser zijn rechtsbescherming niet mocht worden ontnomen.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft mogen verklaren.
7.2.
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
7.3.
Niet in geschil is dat eiser niet binnen deze termijn een bezwaarschrift heeft ingediend. Het primaire besluit dateert van 20 maart 2020 terwijl eiser op 19 augustus 2020 bezwaar heeft gemaakt.
7.4.
In beginsel leidt het te laat indienen van een bezwaarschrift tot niet-ontvankelijkheid. Dit is anders indien artikel 6:11 van de Awb toepassing vindt. Op grond van dat artikel blijft niet-ontvankelijkverklaring wegens het niet op tijd indienen van een bezwaarschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
7.5.
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Hoewel de rechtbank kan begrijpen dat eiser in een vervelende, stressvolle situatie terecht was gekomen, volgt hieruit nog niet dat eiser in het geheel niet in staat was om tijdig een bezwaarschrift in te dienen of dit door een derde te laten doen. Dit geldt temeer nu uit de overgelegde stukken blijkt dat eiser vanuit [buitenland] binnen de bezwaartermijn zowel per e-mailbericht als telefonisch contact heeft gehad met verweerder. Het gaat in ieder geval om een e-mailbericht van 24 maart 2020 en een telefoongesprek dat plaatsvond op 1 april 2020. De rechtbank leidt hieruit af dat eiser telefonisch of via e-mail een derde had kunnen inschakelen om zijn belangen te behartigen. In dat geval was het mogelijk geweest om tijdig (pro forma) bezwaar te maken. Door eiser is ook niet met medische stukken onderbouwd dat zijn psychische gesteldheid hem verhinderde bezwaar te (laten) maken. In dit verband merkt de rechtbank op dat eiser niet wordt verweten dat hij naar [buitenland] is gegaan. Waar het om gaat is dat eiser vanuit [buitenland] – ook al was de situatie penibel – geen bezwaarschrift heeft ingediend of heeft laten indienen terwijl niet is gebleken dat hiertoe voor eiser geen mogelijkheden waren.
7.6.
Dat de ombudsman aan eiser heeft laten weten dat hij van oordeel is dat eiser in bezwaar zou moeten kunnen gaan, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank toetst het besluit van verweerder om het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk te verklaren aan artikel 6:7 en artikel 6:11 van de Awb. Dat is het kader. Aan het oordeel van de ombudsman komt in dat verband geen doorslaggevende betekenis toe.
7.7.
De slotsom is dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Verweerder heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Aan een inhoudelijke bespreking van de vraag of het recht op bijstand terecht is ingetrokken en teruggevorderd komt de rechtbank niet toe.
7.8.
Het beroep is ongegrond.
7.9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Pereth, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.