ECLI:NL:RBDHA:2021:14483

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/1024
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsplicht en bestuurlijke boetes op grond van de Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het CAK over opgelegde bestuurlijke boetes wegens het niet afsluiten van een zorgverzekering. Eiseres, woonachtig in [woonplaats], ontving in juni en oktober 2019 twee boetes van elk € 402,24 van het CAK, omdat zij niet binnen de gestelde termijn een zorgverzekering had afgesloten. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze boetes, maar het CAK verklaarde deze ongegrond. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, waarbij zij aanvoerde dat zij eerder een zorgverzekering had, maar deze had opgezegd vanwege onvrede over de vergoedingen en wantoestanden bij zorgverzekeraars. Eiseres betoogde dat zij als Nederlands burger niet gedwongen kan worden om een zorgverzekering af te sluiten.

De rechtbank overwoog dat op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) iedereen die in Nederland woont verplicht is om een zorgverzekering af te sluiten. De rechtbank stelde vast dat eiseres geen zorgverzekering had afgesloten en niet had voldaan aan de aanmaning van het CAK. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde boetes rechtmatig waren, omdat het CAK wettelijk verplicht was om deze op te leggen bij het niet voldoen aan de verzekeringsplicht. Eiseres' argumenten over haar persoonlijke situatie en de zorgverzekeraars konden haar niet ontslaan van deze verplichting. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1024

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

CAK, verweerder

(gemachtigde: M. Knoester).

Procesverloop

In het besluit van 24 juni 2019 (primair besluit I) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 402,24.
In het besluit van 1 oktober 2019 (primair besluit II) heeft verweerder een tweede boete van € 402,24 opgelegd aan eiseres.
In het besluit van 17 december 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft eiseres bij brief van 15 maart 2019 aangemaand om een zorgverzekering af te sluiten binnen drie maanden. In de brief is verder onder meer het volgende vermeld:

- Als u over 3 maanden niet verzekerd bent, krijgt u een boete. Die bedraagt € 402,24.- Heeft u daarna nog geen Nederlandse zorgverzekering? Dan krijgt u een tweede boete.- Als u na 2 boetes nog steeds geen Nederlandse zorgverzekering heeft, dan melden wij u bij een zorgverzekeraar aan.
2. Eiseres heeft in de drie maanden die hierop volgden geen zorgverzekering afgesloten. Bij het primaire besluit heeft verweerder vervolgens aan eiseres een boete opgelegd van € 402,24. In dit besluit is vermeld dat eiseres vóór 24 september 2019 een verzekering moet afsluiten en dat eiseres – als de zorgverzekering niet op tijd is afgesloten – een tweede boete krijgt. Tegen dit besluit is eiseres in bezwaar gegaan.
3. Bij besluit van 1 oktober 2019 heeft verweerder aan eiseres een tweede boete opgelegd van € 402,24. Ook tegen dit besluit is eiseres in bezwaar gegaan.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de beide boetes ongegrond verklaard.
5. Bij brief van 21 januari 2020 heeft verweerder aan eiseres laten weten dat verweerder voor haar op 10 januari 2020 een zorgverzekering heeft afgesloten bij ASR Ziektekostenverzekeringen en dat eiseres een bestuurlijke premie verschuldigd is van € 136,83 per maand.
6. Verweerder heeft het bezwaar dat eiseres hiertegen heeft gemaakt niet-ontvankelijk verklaard op 19 maart 2020.
7. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiseres heeft in de eerste plaats aangevoerd dat zij voorheen wel een zorgverzekering had, maar dat zij zorgkosten die zij in Duitsland had gemaakt niet vergoed kreeg en daarom de zorgverzekering heeft opgezegd. Volgens eiseres is er verder sprake van wantoestanden bij de zorgverzekeraars; zij vertrouwt de zorgverzekeraars niet. Ook is het – aldus eiseres – slecht gesteld met de zorg voor ouderen. Eiseres heeft voorts toegelicht dat zij – in de periode dat zij niet verzekerd was – zelf geld opzij zette en dat zij daarvan haar zorgkosten kon betalen. Eiseres heeft tot slot betoogd dat zij als Nederlands burger niet mag worden uitgebuit en kan worden gedwongen om tegen haar wil een zorgverzekering af te sluiten.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
8.1.
Op grond van artikel 2 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) is, voor zover van belang, degene die ingevolge de Wet langdurige zorg (Wlz) en de daarop gebaseerde regelgeving van rechtswege verzekerd is, verplicht zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren of te laten verzekeren.
8.2.
Op grond van artikel 2.1.1. van de Wlz is overeenkomstig die wet verzekerd degene die ingezetene is.
8.3.
Ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de Zvw, gaat CAK op basis van vergelijking van bij ministeriële regeling aan te wijzen bestanden na welke verzekeringsplichtigen in weerwil van hun verzekeringsplicht niet krachtens een zorgverzekering verzekerd zijn. Ingevolge artikel 9a, tweede lid, van de Zvw, zendt CAK een verzekeringsplichtige als bedoeld in het eerste lid een schriftelijke aanmaning om zich binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van verzending van de aanmaning, alsnog te verzekeren of te laten verzekeren.
8.4.
Ingevolge artikel 9b, eerste lid, van de Zvw, legt CAK, indien een verzekeringsplichtige aan wie een aanmaning als bedoeld in artikel 9a is verzonden, niet binnen drie maanden na verzending daarvan verzekerd is, een bestuurlijke boete op. Ingevolge artikel 9b, tweede lid, van de Zvw, is de hoogte van de boete gelijk aan driemaal de tot een maandbedrag herleide standaardpremie, bedoeld in de Wet op de zorgtoeslag. Ingevolge artikel 9b, vijfde lid, van de Zvw deelt CAK tegelijk met de oplegging van de boete mee wat de gevolgen zullen zijn indien de verzekeringsplichtige niet binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de dag van verzending van de beschikking tot oplegging van de boete, alsnog verzekerd zal zijn.
8.5.
In artikel 5:2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder een bestraffende sanctie verstaan: een bestuurlijke sanctie voor zover deze beoogt de overtreder leed toe te voegen.
8.6.
Op grond van artikel 5:5 van de Awb legt het bestuursorgaan geen bestuurlijke sanctie op voor zover voor de overtreding een rechtvaardigingsgrond bestond.
8.7.
Ingevolge artikel 5:40, eerste lid, van de Awb wordt onder bestuurlijke boete verstaan: de bestraffende sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom.
8.8.
In artikel 5:41 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete oplegt voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
8.9.
In artikel 5:46, derde lid, van de Awb is bepaald dat indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete oplegt indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
8.10.
In de eerste plaats moet de reikwijdte van het beroep worden afgebakend. Eiseres heeft op de zitting gezegd dat het beroep ook betrekking heeft op het feit dat verweerder voor haar een verzekering heeft afgesloten, waarvoor eiseres een bedrag van € 136,83 per maand is verschuldigd. De brief van 21 januari 2020 heeft hierop betrekking (zie rechtsoverweging 5). Verweerder heeft het bezwaar van eiseres bij besluit van 19 maart 2020 niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van eiseres dateert van daarvóór. Het kan dus geen betrekking hebben gehad op de beslissing op bezwaar van 19 maart 2020. Ook anderszins zijn er geen aanknopingspunten om de beslissing op bezwaar van 19 maart 2020 onder het beroep te scharen. Het gaat immers niet om een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit. Artikel 6:19 van de Awb vindt daarom geen toepassing. Het voorgaande betekent dat de rechtbank de beoordeling beperkt tot de boetes die zijn opgelegd aan eiseres. In dat verband overweegt de rechtbank het volgende.
8.11.
Het staat vast dat eiseres woonachtig is in [woonplaats] . Eiseres is daarmee een ingezetene in de zin van de Wlz en overeenkomstig de bepalingen van die wet verzekerd. Dit brengt met zich mee dat eiseres op grond van artikel 2 van de Zvw verplicht is een zorgverzekering af te sluiten.
8.12.
Niet in geschil is dat eiseres geen zorgverzekering heeft afgesloten en niet heeft voldaan aan de aanmaning van verweerder om dit te doen.
8.13.
In een dergelijk geval vloeit uit artikel 9b van de Zvw voort dat verweerder aan de overtreder een bestuurlijke boete oplegt die gelijk is aan driemaal de tot een maandbedrag herleide standaardpremie, bedoeld in de Wet op de zorgtoeslag. Verweerder was op grond van de wet gehouden om de boete d.d. 24 juni 2019 op te leggen. In dat besluit heeft verweerder een termijn gesteld voor eiseres om zich alsnog te verzekeren. Eiseres heeft dat niet gedaan. Artikel 9c van de Zvw brengt met zich mee dat verweerder dan een tweede boete moet opleggen. Ook de boete van 1 oktober 2019 moest verweerder dus op grond van de wet aan eiseres opleggen.
8.14.
Wat eiseres heeft aangevoerd, maakt het voorgaande niet anders. Hoewel het eiseres vrij staat om haar bedenkingen te hebben bij de zorgverzekeraars, ontslaat haar dit niet van de plicht om een zorgverzekering af te sluiten. Deze plicht vloeit rechtstreeks voort uit de wet. Ook blijkt uit de wetsgeschiedenis dat het niet de bedoeling is dat mensen zich aan het afsluiten van zorgverzekering kunnen onttrekken (Kamerstukken II 2003/04, nr. 29 763, nr. 3). De gedachte hierachter is, zo is in de memorie van toelichting uiteengezet, in de eerste plaats dat onverzekerden geconfronteerd kunnen worden met een ernstige ziekte of een ongeval. Veelal zal de onverzekerde niet in staat zijn om de kosten van die zorg zelf te betalen. In de tweede plaats gaat het om de solidariteit die ten grondslag ligt aan het verzekeringsstelsel. In de derde plaats wordt een verzekeringsplicht door de wetgever aangewezen geacht omdat onverzekerd zijn er mogelijk toe leidt dat onverzekerden zorg zouden kunnen mijden, wat een negatief effect heeft op de volksgezondheid.
8.15.
Dat eiseres zich (tot nu toe) heeft kunnen redden zonder een zorgverzekering, betekent dus nog niet dat zij zich aan de plicht om zich te verzekeren kan onttrekken.
8.16.
De wet voorziet (voor niet-militairen) in één uitzondering op de verzekeringsplicht. Om onder die uitzondering te kunnen vallen, is echter vereist dat de SVB op verzoek ontheffing heeft verleend wegens gemoedsbezwaren tegen één of meer volksverzekeringen of alle werknemersverzekeringen van de verplichtingen die zijn opgelegd op grond van die wetten. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat deze situatie zich niet voordoet.
8.17.
Voor zover eiseres heeft gesteld dat de verzekeringsplicht een onrechtmatige inbreuk oplevert op haar recht op privéleven, en daarmee strijd oplevert met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), geldt dat de CRvB reeds heeft geoordeeld dat hier geen sprake van is (zie de uitspraak van de CRvB van 25 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3135). Hoewel het respect voor de menselijke vrijheid, waar eiseres op doelt, centraal staat in artikel 8 EVRM, biedt het artikel onder bepaalde omstandigheden ruimte voor inmenging door de overheid. Inmenging is toegestaan indien dit bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van, voor zover relevant, de bescherming van de gezondheid. Zoals de CRvB ook heeft overwogen, is de zorgverzekeringsplicht in het leven geroepen in het belang van de gezondheidszorg (zie voor een verdere toelichting rechtsoverweging 8.14.). De zorgverzekeringsplicht is daarbij bij wet voorzien. Gelet op het voorgaande levert de verzekeringsplicht geen strijd op met artikel 8 van het EVRM.
8.18.
Verder is niet gebleken dat er voor de beboete gedraging – zich niet verzekeren bij een zorgverzekeraar – een rechtvaardigingsgrond als bedoeld in artikel 5:5 van de Awb bestond of dat de overtreding niet aan eiseres kan worden verweten als bedoeld in artikel 5:41 van de Awb. Ook bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Awb zijn niet naar voren gebracht, zodat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien lagere boetes op te leggen dan voortvloeit uit de artikelen 9b en 9c van de Zvw.
8.19.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder de boetes terecht heeft opgelegd.
8.20.
Het beroep is ongegrond.
8.21.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Pereth, rechter, in aanwezigheid van F.J. Leegstraten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.