ECLI:NL:RBDHA:2021:14482

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 7207 + 21/7314
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake watervergunning voor werkzaamheden aan de Gouwe

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 december 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een watervergunning die door het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland aan de provincie Zuid-Holland is verleend. De vergunning betreft werkzaamheden aan de Gouwe, waaronder het aanbrengen van een nieuwe oeverconstructie en het dempen van oppervlaktewater. Verzoekers, vertegenwoordigd door de voorzitter van Stichting Langs de Gouwe, hebben bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij vrezen voor onomkeerbare gevolgen van de werkzaamheden.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld, waarbij zowel verzoekers als verweerder en vergunninghouder aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de beoordeling van de gronden van verzoekers nader onderzoek vereist en dat de spoedprocedure zich niet leent voor een inhoudelijke beoordeling. Bij de belangenafweging heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat het belang van verweerder en vergunninghouder bij het uitblijven van een voorlopige voorziening zwaarder weegt dan het belang van verzoekers bij het toewijzen daarvan. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen acuut gevaar is bij uitvoering van de watervergunning en dat het treffen van een voorlopige voorziening zou leiden tot aanzienlijke vertraging van de werkzaamheden.

Daarom heeft de voorzieningenrechter de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen en de schorsing van het bestreden besluit opgeheven. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR AWB 21/7207 en SGR AWB 21/7314
uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 december 2021 inzake het verzoek om voorlopige voorziening in de volgende zaken tussen
Zaak met zaaknummer SGR AWB 21/7207

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,(gemachtigde: [gemachtigde] in hoedanigheid van voorzitter van Stichting Langs de Gouwe)

en

het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland, verweerder, (gemachtigde: mr. G. Van der Klein)

en
Zaak met zaaknummer SGR AWB 21/7314

Stichting Langs de Gouwe, te Boskoop, verzoekster,

en

het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Van der Klein).
Als derde-partij neemt in beide zaken aan het geding deel
: het college van gedeputeerde staten Zuid-Holland,vergunninghouder
(gemachtigde: mr. T.N.F. Van der Gaarden).

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan de provincie Zuid-Holland een watervergunning verleend voor:
het aanbrengen en hebben van een nieuwe oeverconstructie binnen de kernzone van een regionale waterkering ter plaatse van de Burgemeester Colijnstraat te Boskoop;
het dempen van 880 m2 primair oppervlaktewater, zijnde de Gouwe,
het ter compensatie van het dempen van water gebruik maken van de BRC van provincie Zuid-Holland;
het graven binnen de kernzone van de regionale kering ter plaatse van de Badhuisweg te Boskoop, vak 8a tot een diepte van NAP -4,9 m.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Dit verzoek heeft de voorzieningenrechter tevens opgevat als een verzoek om een ordemaatregel te treffen.
Op 26 november 2021 heeft de voorzieningenrechter de ordemaatregel getroffen dat het bestreden besluit wordt geschorst totdat uitspraak is gedaan op het ingediende verzoek om voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 december 2021 op zitting behandeld. [verzoeker] is verschenen. [A] was in zijn hoedanigheid van voorzitter van Stichting Langs de Gouwe eveneens bij de zitting aanwezig. Van de zijde van verzoekers was verder [B] aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Van de zijde van verweerder was verder [C] bij de zitting aanwezig. Namens vergunninghoudster zijn de gemachtigde voornoemd en [D] verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Vergunninghouder heeft als beheerder van de vaarweg de Gouwe op 28 april 2020 het projectplan ‘Waterwet Oeververvanging Gouwe voor werkvak 8’ vastgesteld. Dit projectplan heeft een lengte van 1337 meter en is gelegen langs de Badhuisweg en de Burgemeester Colijnstraat in Boskoop. Het werkvak is opgedeeld in twee subvakken: subvak 8a (527 meter; Badhuisweg) en subvak 8b (810 meter; Burgemeester Colijnstraat).
3. Bij besluit van 3 september 2021 heeft verweerder de door vergunninghouder ingediende aanvraag, door verweerder ontvangen op 23 juli 2021, geweigerd. Deze aanvraag betrof het aanbrengen en hebben van een nieuwe oeverconstructie binnen de kernzone van de regionale kering van hoogheemraadschap van Rijnland en het dempen van primair boezemwater. De aanvraag werd geweigerd omdat volgens verweerder 1) niet werd voldaan aan de eis dat er eerst moet worden gecompenseerd alvorens water wordt gedempt, 2) niet was aangetoond dat met de voorgenomen baggerdiepte de stabiliteit van vak 8a voldoende was geborgd en 3) niet was aangetoond dat het ontwerp van vak 8b voldeed.
4. Vergunninghouder heeft hierop vervolgens een reactie gegeven en aanvullende stukken toegestuurd. Vergunninghouder heeft verzocht om de weigering te herzien.
5. Bij besluit van 19 oktober 2021 heeft verweerder de watervergunning aan vergunninghouder verleend.
6. Verzoekers kunnen zich niet vinden in het bestreden besluit en hebben daartegen bezwaar gemaakt. Daarnaast hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekers hebben – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Verzoekers hebben in de eerste plaats betoogd dat voor de werkzaamheden, en dan met name het structureel uitbaggeren van de Gouwe op grond van artikel 5.4 van de Waterwet een projectplan is vereist. Verzoekers hebben in de tweede plaats betoogd dat verweerder niet afdoende heeft onderzocht of verwijdering van het talud in combinatie met verdieping van de Gouwe leidt tot onaanvaardbare nadelige situaties voor de leefgemeenschap. Verdieping van de Gouwe heeft – aldus verzoekers – immers mogelijk tot gevolg dat de beoogde oeverconstructie minder stabiel is. Verzoekers hebben er in de derde plaats op gewezen dat kwel en piping een zeer gevaarlijke en nadelige invloed hebben op de stabiliteit van dijklichamen. In dat verband hebben verzoekers erop gewezen dat dit risico wordt vergroot doordat de damwandplanken niet op diepte kunnen worden gebracht, onder meer waar (nuts)leidingen de Gouwe kruisen. Verzoekers hebben tot slot betoogd dat in de watervergunning ten onrechte niets is opgenomen ten aanzien van het aanbrengen van een infiltratiesysteem, terwijl de Keur het aanbrengen van een infiltratiesysteem wel vereist.
7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7.1.
Bij de beoordeling of een voorlopige voorziening moet worden getroffen, kan de voorzieningenrechter betrekken of het besluit waarop het verzoek betrekking heeft naar zijn voorlopig oordeel rechtmatig is. De voorzieningenrechter stelt echter vast dat een behandeling van de gronden van verzoekers, ook in het licht van de (technische) rapporten die verweerder heeft overgelegd, nader onderzoek vergt. Deze spoedprocedure leent zich niet voor een inhoudelijke beoordeling van hetgeen partijen hebben aangevoerd; daarvoor is de materie te complex. De voorzieningenrechter zal daarom aan de hand van een belangenafweging bepalen of het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden toegewezen.
7.2.
De voorzieningenrechter is bij de afweging van belangen van oordeel dat het belang van verweerder en vergunninghouder bij het uitblijven van een voorlopige voorziening zwaarder weegt dan het belang van verzoekers bij het toewijzen daarvan. Ter toelichting dient het volgende.
7.3.
Verzoekers hebben toegelicht dat zij vrezen dat de verdieping van de Gouwe, ook in combinatie met het verwijderen van het talud, een instabiele situatie oplevert. Verzoekers hebben er in dat verband op gewezen dat de baggerwerkzaamheden onomkeerbare gevolgen met zich meebrengen. Verweerder heeft de onomkeerbaarheid van de baggerwerkzaamheden ter zitting bevestigd. Daar staat echter tegenover dat – zoals vergunninghouder onweersproken heeft toegelicht – de baggerwerkzaamheden voor het grootste deel al zijn uitgevoerd. Hoewel de voorzieningenrechter kan begrijpen dat dit argument voor verzoekers wringt, is de realiteit dat het effect van een voorlopige voorziening in zoverre beperkt zou zijn; wat verzoekers beogen te voorkomen heeft voor een groot deel al plaatsgevonden en kan niet meer ongedaan worden gemaakt. Daar komt bij dat de verwijdering van het talud in vak 8b, waar verzoekers zich zorgen over maken, geen onderdeel uitmaakt van de verleende watervergunning. Een voorlopige voorziening zou zich dan ook niet daartoe uit kunnen strekken. Voor wat betreft de risico’s die gepaard gaan met de (resterende) werkzaamheden, geldt dat verweerder een in opdracht van vergunninghouder opgeleverd deskundigenrapport van DVA engineering B.V., gedateerd 23 september 2021, heeft overgelegd waarin de stabiliteit van de constructie rekenkundig is onderbouwd. De inhoud van dit rapport is door verzoekers niet door middel van een contra-expertise bestreden. Daarom acht de voorzieningenrechter het voorshands niet aannemelijk dat de werkzaamheden tot een gevaarlijke situatie leiden.
7.4.
Ter zitting hebben verzoekers verder naar voren gebracht dat met de verdieping van de Gouwe wordt voorgesorteerd op het gebruik van de Gouwe door grotere schepen dan de schepen die nu door de Gouwe kunnen varen (CEMT-klasse IV). Vergunninghouder heeft echter onweersproken toegelicht dat hiervoor nadere besluitvorming nodig is en dat de nieuwe oeverconstructie niet geschikt is voor schepen van een zwaardere CEMT-klasse. Gelet op deze uitleg van vergunninghouder is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat er op korte termijn grotere schepen van de Gouwe gebruik kunnen maken.
7.5.
Tegenover het belang van verzoekers bij het treffen van een voorlopige voorziening staat het belang van verweerder en vergunninghouder bij het uitblijven daarvan. Vergunninghouder heeft toegelicht dat hij voor het verrichten van de werkzaamheden is aangewezen op de wintermaanden. In de zomer vormt het intensievere gebruik, met name vanwege het recreatieseizoen, van de Gouwe hiervoor een beletsel. Verweerder heeft toegelicht dat een beslissing op bezwaar naar verwachting pas vanaf half maart 2022 wordt genomen. Voor vergunninghouder zou een schorsing van de watervergunning dan betekenen dat in ieder geval een deel van de werkzaamheden pas na het recreatieseizoen kan worden uitgevoerd. Dit zou voor vergunninghouder een grote vertraging opleveren. In aanvulling hierop heeft vergunninghouder toegelicht dat de oeverconstructie wordt vervangen omdat deze wordt overbelast en de stabiliteit niet kan worden gegarandeerd. Vergunninghouder hecht er daarom, als beheerder van de vaarweg, aan dat de werkzaamheden zonder grote vertraging kunnen worden uitgevoerd. Tot slot hebben verweerder en vergunninghouder toegelicht dat – doordat de werkzaamheden al zijn begonnen – er aanvullende risico’s zijn. Zo is er een stuk van de deklaag weggehaald met de bedoeling om meteen een damwand aan te brengen. Nu dat nog niet is gebeurd, ontstaat er een kans op scheurvorming. Van de zijde van verzoekers is dit niet weersproken. Uit de toelichting van verzoekers, dat de stootranden zijn weggehaald, maakt de voorzieningenrechter daarentegen op dat het risico op schade door botsingen is toegenomen.
7.6.
Het voorgaande in samenhang bezien komt er naar het oordeel van de voorzieningenrechter op neer dat het bestaan van een acuut gevaar wanneer uitvoering wordt gegeven aan de watervergunning voorshands niet aannemelijk is, terwijl het treffen van een voorlopige voorziening een grote vertraging, gepaard met de hiervoor beschreven risico’s, oplevert. Onder die omstandigheden moet aan het belang van verweerder en vergunninghouder meer gewicht worden toegekend dan aan het belang van verzoekers. De voorzieningenrechter zal de verzoeken om een voorlopige voorziening daarom afwijzen.
7.7.
Met deze uitspraak vervalt de schorsing van het bestreden besluit waarin de ordemaatregel van 26 november jl. voorzag.
7.8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Pereth, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.T. Rietbroek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2021.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.