ECLI:NL:RBDHA:2021:14478

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
09/229614.21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en vernieling door het gooien van een fiets door een ruit van een schoonheidssalon

Op 24 december 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling en vernieling. De verdachte heeft op 26 augustus 2021 in Leiden een fiets door een ruit van een schoonheidssalon gegooid, waarbij twee dames zich achter de ruit bevonden. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het vernielen van ruiten en bushokjes, het stelen en verduisteren van elektrische fietsen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 1], [de fietsenspecialist] en Rabobank Leiden-Katwijk, die schadevergoeding hebben gevorderd als gevolg van de daden van de verdachte. De rechtbank heeft de vorderingen gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/229614-21 en 09/228162-21 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 24 december 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres]
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 10 december 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Lintjer en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. F.F. Schukking naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 09/229614-21 (hierna te noemen dagvaarding I):
1
hij op of omstreeks 26 augustus 2021 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [verdachte] een fiets door een raam/ruit te gooien waarachter [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] aanwezig waren en/of zaten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 augustus 2021 te Leiden [slachtoffer 1] heeft mishandeld door een fiets door een raam/ruit te gooien waarachter die [slachtoffer 1] zat;
2
hij op of omstreeks 26 augustus 2021 te Leiden opzettelijk en wederrechtelijk een raam/ruit, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 09/228162-21 (hierna te noemen dagvaarding II):
1
hij op of omstreeks 24 augustus 2021 te Katwijk, althans in Nederland opzettelijk en wederrechtelijk een of twee bushokjes/abri's aan de Zeeweg te Katwijk, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de gemeente Katwijk, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2
hij op of omstreeks 9 juli 2021 te Warmond, gemeente Teylingen, althans in Nederland een elektrische fiets (Popal Evolution), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3
hij op of omstreeks 8 maart 2021 te Katwijk, althans in Nederland opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Rabobank (locatie de [adres] Katwijk), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4
hij op of omstreeks 30 juni 2021 te Noordwijkerhout, gemeente Noordwijk, althans in Nederland opzettelijk een elektrische fiets (Sparta), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [de fietsenspecialist] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten houder en/of degene die een proefrit maakt en/of potentiële koper, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 juni 2021 te Noordwijkerhout, gemeente Noordwijk, althans in Nederland een elektrische fiets, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [de fietsenspecialist] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding I onder feit 1 primair ten laste gelegde en het onder feit 2 ten laste gelegde.
Met betrekking tot de bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten 1, 2, 3 en het onder feit 4 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het bij dagvaarding I onder feit 1 ten laste gelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder feit 2 ten laste gelegde en de bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit met betrekking tot dagvaarding I de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer] , met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 42) en met betrekking tot dagvaarding II de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer] , met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 110) van de politie eenheid Den Haag, District Leiden – Bollenstreek, Basisteam Katwijk-Noordwijk.
De inhoud van de bewijsmiddelen is steeds zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van dagvaarding I: feit 1 primair
1.
De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 10 december 2021, voor zover inhoudende:
Ik heb op 26 augustus 2021 in Leiden twee keer met de fiets tegen het dichte raam gegooid. De tweede keer ging de fiets door het raam.
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , opgemaakt op 26 augustus 2021, voor zover inhoudende (p. 18 t/m 21):
Ik was in dit pand aan het werk en bevond mij direct achter het raam waar de fiets doorheen is gegooid. Nadat het raam is vernield doordat de fiets hier doorheen werd gegooid zat ik onder het glas. Mijn haar en kleding zaten onder het glas. Het glas zat ook in mijn hand en in mijn voet. Naast al het glas scheelde het heel weinig of de fiets had mij geraakt. De fiets miste mij op een haar na.
3.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , opgemaakt op 26 augustus 2021, voor zover inhoudende (p. 22 t/m 23):
Op 26 augustus 2021 omstreeks 09.15 uur was ik bij de nagelstudio aan de [adres] te Leiden. Ik werd op dat moment behandeld in de behandelkamer. Op een gegeven moment hoorde ik een harde klap. Daar schrok ik van. Enkele seconden later hoorde ik weer een harde klap en voelde ik dat er allemaal glas op mij viel. Toen ik op keek zag ik een fiets die in de ruit van de behandelkamer zat. De behandelstoel staat namelijk direct achter het raam waar de fiets doorheen is gegooid. Ik zag namelijk dat het glas door de hele behandelkamer lag en dat er zelfs glas lag op het aanrecht van de behandelkamer. Het glas is dus heel hard door de behandelkamer gevlogen. Daarnaast had ook de fiets mij kunnen verwonden. Ik lag daar in de behandelstoel en ik had niets kunnen doen om de fiets tegen te houden.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 26 augustus 2021, voor zover inhoudende (p. 24 t/m 25):
werd mij, verbalisant [verbalisant 1] , gevraagd om een foto te zoeken op Google Maps, betreffende het raam van firma [bedrijf] . Op deze foto is te zien hoe het raam eruit ziet, als deze intact is.
Ten aanzien van dagvaarding I: feit 2 en dagvaarding II: feiten 1, 2, 3 en 4 primair
De rechtbank zal voor het bij dagvaarding I onder feit 2 ten laste gelegde en de bij dagvaarding II onder feiten 1, 2, 3 en onder feit 4 primair ten laste gelegde met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezenverklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Ten aanzien van dagvaarding I
Feit 2
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 10 december 2021;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , opgemaakt op 26 augustus 2021 (p. 16 t/m 17);
3. Het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte, opgemaakt op 26 augustus 2021, fotobladen (p. 6 t/m 7);
Ten aanzien van dagvaarding II
Feit 1
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 10 december 2021;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] namens de Gemeente Katwijk, opgemaakt op 25 augustus 2021 (p. 21 t/m 22);
3. Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , opgemaakt op 24 augustus 2021, foto’s (p. 24 t/m 26);
Feit 2
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 10 december 2021;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , opgemaakt op 9 juli 2021 (p. 88 t/m 89);
Feit 3
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 10 december 2021;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] namens Rabobank, opgemaakt op 12 maart 2021, inclusief foto (p. 36 t/m 39);
Feit 4
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 10 december 2021;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] namens [de fietsenspecialist] , opgemaakt op 1 juli 2021 (p. 59 t/m 60);
3.4.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van dagvaarding I: feit 1
De verdachte heeft verklaard dat hij op 26 augustus 2021 in Leiden tweemaal een fiets tegen de ruit van een pand heeft gegooid, waarbij de tweede keer de fiets door de ruit heenging. De verdachte heeft verklaard dat het raam dicht was, dat hij er niet doorheen kon kijken en dat hij niet wist dat er mensen achter het raam zaten. Beide aangeefsters hebben verklaard dat zij bezig waren met een schoonheidsbehandeling en dat zij achter het raam zaten, dat de fiets hen net heeft gemist en dat er glas door de behandelkamer vloog.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verdachte een fiets door een ruit heeft gegooid waarachter aangeefster [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en aangeefster [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) aanwezig waren.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is hoe het handelen van de verdachte moet worden gekwalificeerd.
Poging tot zware mishandeling
Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft gepleegd, moet de rechtbank de vraag beantwoorden of de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met zijn handelen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Opzet is aanwezig indien de verdachte ten tijde van zijn handelen de bedoeling had om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dat hiervan sprake is geweest, heeft de rechtbank op basis van het dossier en het besprokene ter zitting niet kunnen vaststellen.
Van voorwaardelijk opzet is evenwel sprake, indien de verdachte bij zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel op zouden lopen. Hiervan is sprake indien er een aanmerkelijke kans was dat zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan en de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bij de beantwoording van de (vervolg)vraag of de aanmerkelijke kans door de verdachte ook bewust is aanvaard, spelen de gedragingen van de verdachte eveneens een rol. Bepaalde gedragingen kunnen namelijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het gooien van de fiets tegen en door de ruit van een schoonheidssalon de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven geroepen. Uit het gegeven dat de fiets door de ruit is heen gebroken, kan worden afgeleid dat de verdachte de fiets met kracht heeft gegooid. Uit de bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat de buitenkant van de ruit was beplakt met een opdruk, met daarop de naam van de schoonheidssalon. De verdachte heeft dus kunnen zien dat het een raam van een schoonheidssalon betrof. Ook blijkt uit de foto van de ruit die in het dossier zit, dat deze niet helemaal ondoorzichtig was; er is vaag te zien dat er dingen achter de ruit staan. Uit de bewijsmiddelen kan eveneens worden opgemaakt dat de verdachte de fiets op een doordeweekse dag rond 09:15 uur in de ochtend door de ruit van de schoonheidssalon heeft gegooid. Naar algemene ervaringsregels is er een aanmerkelijke kans dat er op dat moment mensen aanwezig zijn in de schoonheidssalon en dat het met kracht gooien van een zwaar voorwerp als een fiets – vooral als er twee keer wordt gegooid – erin resulteert dat deze fiets door de ruit heen breekt, mensen raakt en zorgt voor rondvliegend glas. De fiets heeft [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] net gemist en het glas heeft beiden ook daadwerkelijk geraakt en is in het geval van [slachtoffer 1] ook in haar hand en voet terechtgekomen. Het geraakt worden door een zwaar voorwerp als een fiets en/of door rondvliegend glas had bij hen, en bij elke andere persoon aanwezig achter het raam, ernstige verwondingen – en daarmee zwaar lichamelijk letsel – kunnen opleveren. Dat er geen sprake is van zwaar lichamelijke letsel is een gelukkige omstandigheid die niet aan de verdachte te danken is.
De verdachte heeft dit risico op zwaar lichamelijk letsel bovendien op de koop toegenomen. Hij heeft met kracht, zelfs twee keer, een fiets tegen en door de ruit van een schoonheidssalon gegooid op een moment dat er een aanmerkelijke kans was dat daar mensen, naar later bleek [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , aanwezig waren.
Het verweer van de raadsman dat de verdachte geen opzet had op het toebrengen van lichamelijk letsel omdat hij handelde vanuit een noodkreet wordt, gelet op het voorgaande, verworpen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gepleegd.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Ten aanzien van dagvaarding I:
1
hij op 26 augustus 2021 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een fiets door een ruit
heeft gegooidwaarachter [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aanwezig waren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 26 augustus 2021 te Leiden opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander
,toebehoorde heeft vernield;
Ten aanzien van dagvaarding II:
1
hij op 24 augustus 2021 te Katwijk opzettelijk en wederrechtelijk twee bushokjes/abri's aan de [adres] te Katwijk, die geheel aan de gemeente Katwijk toebehoorden
,heeft vernield;
2
hij op 9 juli 2021 te Warmond, gemeente Teylingen, een elektrische fiets (Popal Evolution), die geheel aan [slachtoffer 3] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3
hij op 8 maart 2021 te Katwijk, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, die geheel aan de Rabobank (locatie de [adres] Katwijk) toebehoorde
,heeft vernield;
4 primair
hij op 30 juni 2021 te Noordwijkerhout, gemeente Noordwijk, opzettelijk een elektrische fiets (Sparta), geheel toebehorende aan [de fietsenspecialist] , en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten degene die een proefrit maakt en/of potentiële koper, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: de ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren wordt opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft aangegeven dat hij graag hulp wil en bij voorkeur meteen wordt opgenomen in een zorginstelling. De duur van de ISD-maatregel vindt de verdachte lang. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om geen ISD-maatregel op te leggen, maar in plaats daarvan een zorgmachtiging af te geven.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zwaar lichamelijk letsel, meermalen gepleegd door een fiets door een ruit te gooien van een schoonheidssalon waar op dat moment twee dames vlak achter de ruit aanwezig waren. Daarnaast heeft de verdachte twee ruiten en twee abri’s/bushokjes vernield, een elektrische fiets gestolen en een elektrische fiets verduisterd. Naast de ernst van de poging tot zware mishandeling zijn de feiten zeer ergerlijk en brengen deze hinder en financiële schade met zich mee voor de gedupeerde onderneming. Door zijn handelen heeft verdachte er blijk van gegeven de eigendommen van anderen niet te respecteren.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 19 november 2021. Uit het strafblad blijkt dat de verdachte in de vijf jaren voordat hij de bewezen verklaarde feiten pleegde ten minste drie keer onherroepelijk voor een misdrijf is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf. De feiten waarvoor de verdachte nu wordt veroordeeld, heeft hij gepleegd nadat deze straffen ten uitvoer zijn gelegd.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het adviesrapport van de reclassering van 3 november 2021, opgemaakt en ondertekend door [reclasseringswerker] . De reclassering adviseert om aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Bij de verdachte is sprake van jarenlange verslavingsproblematiek. Doordat hij zich, ondanks het feit dat hij hier bij vlagen gemotiveerd voor is, aan noodzakelijk geachte hulpverlening onttrekt is hierin ondanks jarenlange behandelcontacten geen verandering bereikt. Een vrijwillig kader of een juridisch kader vanuit een voorwaardelijke veroordeling blijken tot nu toe onvoldoende voor de verdachte. Genoemde kaders weerhouden hem er namelijk niet van om klinieken te verlaten of zijn medewerking aan langdurig klinische opnames niet te verlenen. In oktober 2020 is een zorgmachtiging afgegeven. Plaatsing vanuit een zorgmachtiging is echter niet mogelijk gebleken, vanwege de moeilijkheid om een geschikte kliniek voor de verdachte te vinden doordat er bij hem sprake is van een combinatie aan verslavings- en LVB (licht verstandelijke beperking)-problematiek. Inmiddels is er geen sprake meer van een zorgmachtiging. Het vinden van een kliniek wordt voorts bemoeilijkt doordat het hoofdmiddel van gebruik GHB betreft en er weinig klinieken zijn die deze verslaving kunnen behandelen. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als hoog. Het recidiverisico lijkt toe te nemen en de verdachte lijkt steeds verder verstrikt te raken in een vicieuze cirkel, waarin hij wisselend gemotiveerd zegt te zijn voor behandeling van zijn GHB-gebruik, maar detox-klinieken tot nu toe tegen het advies van zijn behandelaren verlaat.
Ter terechtzitting heeft de deskundige van de reclassering nader toegelicht geen mogelijkheden te zien voor een voorwaardelijke ISD-maatregel. Een voorwaardelijk kader weerhoudt de verdachte er namelijk niet van om klinieken te verlaten of zijn medewerking aan langdurige klinische opnames niet te verlenen.
De maatregel
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan alle voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht stelt aan het opleggen van een ISD-maatregel. De verdachte valt tevens onder de definitie van stelselmatige dader, zoals bedoeld in de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers.
Op basis van het reclasseringsadvies over de verdachte en hetgeen op de zitting aan de orde is geweest, is de rechtbank van oordeel dat zolang de bij de verdachte aanwezige problematiek niet adequaat wordt behandeld er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal plegen. Oplegging van de ISD-maatregel heeft tot doel de maatschappij te beveiligen en de recidive van de verdachte te beëindigen. Daarnaast kan de maatregel een oplossing bieden voor de problematiek van de verdachte. Er is in het verleden meerdere keren hulpverlening aangeboden, maar de verdachte heeft daar niet aan meegewerkt.
Omdat de verdachte steeds weer overlast en/of schade veroorzaakt, dient het belang van de samenleving nu voorop te staan; de veiligheid van personen en goederen eist de oplegging van de ISD-maatregel. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen alternatieven anders dan de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Gelet op wat hiervoor is overwogen met betrekking tot een eerder afgegeven niet-geeffectueerde zorgmachtiging, ziet de rechtbank ook geen oplossing in een door de raadsman verzochte (nieuwe) zorgmachtiging. De rechtbank ziet dat de verdachte na vele jaren hulp wil accepteren. De rechtbank ziet echter ook dat er nog veel moet gebeuren in het leven van de verdachte om een echte gedragsverandering te bewerkstelligen. Nu uit het verleden is gebleken dat meer vrijblijvende hulp niet heeft geleid tot het beoogde resultaat, resteert slechts een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
Vooral ter optimale bescherming van de maatschappij, maar ook om het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven, is het belangrijk voldoende tijd te nemen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de ISD-maatregel opleggen voor de maximale duur van twee jaren en de tijd die de verdachte vóór tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft gezeten niet aftrekken van de duur van die maatregel.

7.De vordering van de benadeelde partijen ende schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een materiële schadevergoeding van € 2.411,64, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
[de fietsenspecialist] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een materiële schadevergoeding van € 650,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Rabobank Leiden-Katwijk heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een materiële schadevergoeding van € 749,52, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van alle vorderingen benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de vorderingen van [slachtoffer 1] en Rabobank niet-ontvankelijk moeten worden verklaard met betrekking tot de schadeposten waarvan geen factuur, maar alleen een offerte is overgelegd. Met betrekking tot de vordering van [de fietsenspecialist] heeft de raadsman betoogd dat de vordering moet worden afgewezen voor zover het gevorderde schadebedrag betrekking heeft op winst en BTW.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Vordering [slachtoffer 1]
De rechtbank zal de vordering van [slachtoffer 1] toewijzen tot een bedrag van € 1.968,94 nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bij dagvaarding I onder 1 primair bewezenverklaarde feit. Voor het overige bedrag – dat betrekking heeft op reparatie van de ruit – zal de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Op basis van de factuur ter onderbouwing van deze reparatiekosten kan namelijk niet worden vastgesteld dat de benadeelde partij deze kosten zelf heeft gemaakt, nu niet de benadeelde partij maar ‘Centraal Beheer Zakelijk’ als opdrachtgever staat vermeld.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 26 augustus 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor de bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.968,94, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 augustus 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] .
De rechtbank bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 29 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
De verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan de hem opgelegde verplichting tot vergoeding van deze schade en jegens de Staat van zijn schadevergoedingsplicht voorzover hij heeft voldaan aan zijn verplichting jegens de benadeelde partij.
Vordering [de fietsenspecialist]
De rechtbank zal de vordering van [de fietsenspecialist] toewijzen tot een bedrag van € 448,95 nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bij dagvaarding II onder 4 primair bewezenverklaarde feit.. Op basis van de bij de vordering gevoegde factuur kan de rechtbank vaststellen dat de benadeelde partij deze kosten heeft gemaakt voor de aankoop van de fiets. Het overig gevorderde schadebedrag is niet onderbouwd met stukken en zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 30 juni 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan. Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor de bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 448,95, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 juni 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [de fietsenspecialist] .
De rechtbank bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 8 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
De verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan de hem opgelegde verplichting tot vergoeding van deze schade en jegens de Staat van zijn schadevergoedingsplicht voorzover hij heeft voldaan aan zijn verplichting jegens de benadeelde partij.
Vordering Rabobank Leiden-Katwijk
De rechtbank zal de vordering van Rabobank Leiden-Katwijk volledig toewijzen nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bij dagvaarding II onder 3 bewezenverklaarde feit.. Het schadebedrag (van € 749,52) is onderbouwd met een factuur waaruit blijkt dat de benadeelde partij deze kosten heeft gemaakt.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 8 maart 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan. Nu de vordering volledig wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor de bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 749,52, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 maart 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van Rabobank Leiden-Katwijk.
De rechtbank bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 14 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
De verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan de hem opgelegde verplichting tot vergoeding van deze schade en jegens de Staat van zijn schadevergoedingsplicht voorzover hij heeft voldaan aan zijn verplichting jegens de benadeelde partij.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen:
- 36f, 38m, 38n, 45, 57, 302, 310, 321, 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 primair en 2 en de bij dagvaarding II onder 1, 2, 3 en 4 primair tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I
de
eendaadse samenloopvan
feit 1 primair:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd;
en
feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
ten aanzien van dagvaarding II
feit 1:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
feit 2:
diefstal;
feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 4 primair:
verduistering.
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
legt de verdachte op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
TWEE JAREN.
de vorderingen benadeelde partij
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]deels toe tot een bedrag van € 1.968,94 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 augustus 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[de fietsenspecialist]deels toe tot een bedrag van € 448,95 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 30 juni 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [de fietsenspecialist] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
Rabobank Leiden-Katwijkvolledig toe tot een bedrag van € 749,52 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 maart 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan Rabobank Leiden-Katwijk;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 1.968,94, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 augustus 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 29 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 448,95, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 juni 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [de fietsenspecialist] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 8 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 749,52, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 maart 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van Rabobank Leiden-Katwijk;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 14 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.S.S. Heinerman, voorzitter,
mr. I.K. Spros, rechter,
mr. N.I.S. Boers rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Otter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2021.