ECLI:NL:RBDHA:2021:14458

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
9491111 \ EJ VERZ 21-85896
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een leer-arbeidsovereenkomst en verzoeken tot betaling van achterstallig salaris en studiekosten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van een leer-arbeidsovereenkomst tussen een werkgever en een werknemer, die in opleiding was tot GZ-psycholoog. De werkgever verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsrelatie en stelde dat herplaatsing of detachering niet mogelijk was zonder negatieve gevolgen voor het aantal opleidingsplekken. De kantonrechter oordeelde echter dat de werkgever onvoldoende inspanningen had verricht om de mogelijkheden voor herplaatsing of detachering te onderzoeken. Het verzoek tot ontbinding werd afgewezen.

Daarnaast heeft de werknemer zelfstandige verzoeken ingediend tot betaling van achterstallig salaris, vakantiedagen, vakantiegeld en een eindejaarsuitkering. De kantonrechter heeft deze verzoeken toegewezen, omdat de werkgever niet had aangetoond dat de werknemer recht had op een lager salaris of dat er onterecht vakantiedagen waren ingehouden. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de werkgever de studiekosten niet kon terugvorderen, omdat er geen situatie was die dit rechtvaardigde volgens de arbeidsovereenkomst. De werkgever werd veroordeeld tot betaling van de achterstallige bedragen, inclusief wettelijke rente en verhogingen, en moest gecorrigeerde loonstroken verstrekken.

De beslissing van de kantonrechter benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de mogelijkheden voor re-integratie en de verplichtingen van de werkgever in het kader van de arbeidsovereenkomst en de CAO.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Leiden
IFD
Rep.nr.: 9491111 / EJ VERZ 21-85896
Datum: 22 december 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[werkgever]
,
gevestigd te [plaats] ,
verzoekster, tevens verweerster tegen de zelfstandige verzoeken
gemachtigde: mr. I.I. Feenstra,
tegen
[werknemer] ,
wonende te [plaats] ,
verweerster, tevens verzoekster in de tegenverzoeken,
gemachtigde: mr. D.J. Prins.
Partijen worden aangeduid als “de werknemer” en “de werkgever”.

1.Het procesverloop

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het verzoekschrift van de werkgever dat is ontvangen op 13 oktober 2021 met producties;
- het verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken, ontvangen op 14 november 2021 en met producties, waarvan productie 29a ontbreekt.
1.2.
Op 24 november 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Ter zitting hebben beide gemachtigden pleitnotities voorgedragen en overgelegd. Vervolgens is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
De werknemer is op 1 januari 2021 in dienst getreden bij de werkgever als psycholoog in opleiding tot GZ-psycholoog (PioG). Partijen hebben een leer-arbeidsovereenkomst met elkaar gesloten voor de standaardduur van de opleiding. Het salaris bedraagt volgens artikel 5 van de arbeidsovereenkomst € 3.000,00 per maand exclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering. Voor zover van belang voor deze zaak is het volgende overeengekomen:

Artikel 4 Arbeidsduur
De arbeidsduur bedraagt 32 uren per week. Voor de opleidingsuren wordt een verminderde productiedruk gehanteerd, zodat er voldoende ruimte is voor reflectie en zelfstudie van de werknemer/PioG. Als uitgangspunt geldt dat de PioG ca. 70-80% “declarabel werk” verzet, ten opzichte van het declarabele werk van een GZ-psycholoog.
Derhalve zal in deze periode de werknemer/PioG 24 uren productie per week verdeeld over 4 werkdagen, in totaal 32 uren, (productie van 6,0 per dag) binnen de [organisatie van de werkgever] .
Artikel 5 Salaris
5.1
Voor de werkzaamheden binnen de [organisatie van de werkgever] bedraagt het salaris € 3.000 bruto per maand.
(…)
Artikel 11 Hoogte van de tegemoetkoming
De werkgever verleent een tegemoetkoming in de studiekosten ten bedrage van 100% van de cursus- en lesgelden, en examen- en diplomakosten.
Artikel 12 Terugbetalingsverplichting
De werkgever heeft het recht de door hem gedragen kosten in verband met de opleiding (…) terug te vorderen indien:
1.
De arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer wordt beëindigd, of het dienstverband op grond van een dringende reden (…) wordt beëindigd, of de studie niet met goed gevolg is afgesloten door omstandigheden die volledig aan de werknemer te wijten zijn.
(…)
2.
In geval van beëindiging van het dienstverband van de werknemer binnen 1 jaar na de afronding van de studie (…).”
2.2.
De werknemer werkt vier dagen per week bij de werkgever en volgt op de vijfde dag de opleiding.
2.3.
De CAO GGZ 2019-2021 is van toepassing en algemeen verbindend verklaard.
2.4.
In verband met de door de werknemer ervaren te hoge werkdruk hebben partijen op 25 februari 2021 afgesproken dat zij per 1 maart 2021 naar vijf cliëntgebonden uren/sessies per dag zou gaan (20 uren per week) voor een periode van drie maanden; hiervoor was de afspraak zes sessies van 45 minuten per dag. Werknemer gaat ermee akkoord dat dit leidt tot een vermindering van het salaris naar € 2.500,00 bruto per maand en stelt voor om in de maanden juni, juli en augustus de gemiste uren in te halen (mail van 18/2/2021). Werknemer bleef gedurende 32 uur per week aanwezig in de praktijk.
2.5.
Op 23 maart 2021 heeft werknemer zich ziek gemeld, nadat zij dit ook op 7 en 29 januari 2021 had gedaan.
2.6.
Op 26 april en 3 mei 2021 zijn er gesprekken tussen werknemer en [leidinggevenden] van werkgever geweest. De werknemer geeft aan gedetacheerd te willen worden.
2.7.
Op 7 mei 2021 is er een concept Plan van aanpak opgesteld. Als einddoel is aangekruist ‘werkhervatting in eigen functie en detachering vanaf najaar 2021’. Het concept is alleen ingevuld door de werkgever. Handgeschreven is onder meer vermeld: “
Werknemer wil liever gedetacheerd worden heeft zij uitgesproken. Werkgever gaat de mogelijkheden onderzoeken”.
2.8.
Op 12 mei 2021 heeft een derde gesprek tussen de werknemer, [leidinggevenden] plaatsgevonden en op 21 mei een vierde gesprek. Duidelijk is dat het de werknemer niet gaat lukken om de gemiste uren in juni, juli en augustus te gaan inhalen.
2.9.
Op 25 mei 2021 bezoekt de werknemer de Arbo-arts. Deze koppelt naar de werkgever terug dat de werknemer toch niet op 2 juni zal starten met re-integratie en adviseert mediation.
2.10.
Op 7 juni 2021 schrijft de gemachtigde van de werknemer aan de werkgever en noemt drie mediators. Op 2 augustus 2021 vindt het eerste gesprek bij de mediator plaats. In totaal voeren partijen drie gesprekken waarna de mediation op 29 september 2021 wordt beëindigd.
2.11.
Op 30 juli 2021 e-mailt het [bedrijf waarnaar werknemer gedetacheerd kon worden] met de gemachtigde van de werknemer; volgens het [bedrijf waarnaar werknemer gedetacheerd kon worden] is een overstap mogelijk met behoud voor de werkgever van het historisch opleidingsvolume (HOV).

3.De verzoeken, verweren en zelfstandige verzoeken en verweren

3.1.
Werkgever verzoekt de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn te ontbinden. Voorts verzoekt zij (veroordeling) tot het betalen van de wettelijke transitievergoeding, en veroordeling van de werknemer om de studiekosten van € 17.200,00 aan haar terug te betalen.
3.2.
Aan het ontbindingsverzoek heeft de werkgever ten grondslag gelegd dat sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie in de zin van artikel 7: 669 lid 3 onder g van het Burgerlijk Wetboek (BW). Herplaatsing is volgens haar niet mogelijk en evenmin is er volgens haar een partij waarbij de werknemer kan worden gedetacheerd zonder dat het een negatief effect heeft op het aantal opleidingsplaatsen bij de werkgever. Het verzoek tot terugbetaling van de studiekosten baseert de werkgever op artikel 12 van de tussen partijen gesloten leer-arbeidsovereenkomst. De hoogte van het bedrag baseert de werkgever op reeds betaalde facturen en de facturen die zij verwacht in januari en juni 2022.
3.3.
Werknemer betwist dat er sprake is van een duurzaam en ernstig verstoorde arbeidsrelatie; volgens haar kunnen de verhoudingen worden verbeterd door mediation (geen exit-mediation). Voorts stelt zij dat detachering bij het [bedrijf waarnaar werknemer gedetacheerd kon worden] mogelijk is (artikel 7: 669 lid 1 BW) en benadrukt zij het grote belang voor haar om de arbeidsovereenkomst niet vóór 1 januari 2022 te beëindigen, zodat zij haar opleiding kan voortzetten (de subsidie kleeft dan aan de werknemer en niet meer aan de werkplek). Volgens de werknemer houdt het ontbindingsverzoek verband met haar ziekte. Zij voert verder aan dat op grond van genoemd artikel de studiekosten niet kunnen worden teruggevorderd, omdat geen sprake is van een situatie als in het artikel genoemd. Volgens haar is artikel 12 van de leer-arbeidsovereenkomst in strijd met de eisen van het [opleidingsinstituut] . Subsidiair doet zij een matigingsverzoek tot nihil.
3.4.
Werknemer verzoekt zelfstandig veroordeling van de werkgever tot betaling van:
- het achterstallige salaris van 23 maart tot en met 30 maart 2021;
- de onterecht ingehouden vakantiedagen wegens het niet-voldoen aan de productie-uren alsnog te corrigeren;
- het achterstallige vakantiegeld en de eindejaarsuitkering december 2021;
- het achterstallig salaris vanaf 1 januari 2021 van € 3.602,66 en vanaf 1 juni 2021 € 3.678,22 meer subsidiair in goede justitie te bepalen en met verrekening van hetgeen al aan de werknemer is betaald,
- alles met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging van 50% en met betaling van de proceskosten.
3.5.
Voorts verzoekt de werknemer dat de werkgever gecorrigeerde loonstroken doet toekomen alsmede loonstroken sinds augustus 2021 tot de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd.
3.6.
Voor het geval het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt toegewezen, verzoekt de werknemer bovendien werkgever te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding en een billijke vergoeding van € 118.746,60 dan wel € 25.000,00.
3.7.
Aan de zelfstandige verzoeken heeft de werknemer ten grondslag gelegd dat zij geen salaris heeft ontvangen over de laatste week van maart 2021, dat zij overigens een te laag salaris heeft ontvangen. Haar salaris is volgens haar ten onrechte verminderd terwijl haar werkuren gelijk zijn gebleven. Voorts dient zij op grond van de CAO te worden ingedeeld in functieschaal 60a, trede 4. Verder bepaalt de CAO dat het salaris de eerste 26 weken van arbeidsongeschiktheid 100% bedraagt en daarna 90%. Voor de billijke vergoeding; volgens de werknemer handelt de werkgever ernstig verwijtbaar door haar niet in staat te stellen via detachering passend werk te verrichten in het tweede spoor, het niet meewerken aan snelle mediation en het onvoldoende zorgen voor de arbeidsomstandigheden van de werknemer.
3.8.
Op de verweren van de werkgever tegen de zelfstandige verzoeken gaat de kantonrechter hierna in.

4.De beoordeling

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst? Herplaatsing/detachering

4.1.
Uitgangspunt is dat de werkgever de arbeidsovereenkomst kan opzeggen indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt (art. 7: 669, lid 1 BW). Voordat aan de vraag of er sprake is van een redelijke grond, dient
de werkgeverte onderzoeken of de werknemer te herplaatsen is in een andere passende functie. Indien reintegratie bij de oude werkgever niet tot de mogelijkheden behoort, dient te worden onderzocht of de werknemer bij een andere werkgever kan re-integreren.
4.2.
De werknemer voert naar het oordeel van de kantonrechter terecht aan dat de werkgever niet dan wel onvoldoende inspanningen heeft verricht om te komen tot de re-integratie bij een andere instelling. In het Plan van aanpak van 7 mei 2021 heeft de werkgever opgeschreven dat zij de mogelijkheden van detachering zal onderzoeken. Wat zij vervolgens heeft gedaan, is onduidelijk. De werkgever heeft hierover niets gesteld. Zij heeft bijvoorbeeld niet duidelijk gemaakt of en wanneer zij contact had met de [een zorgorganisatie] , met [organisatie m.b.t. opleidingsplaatsen] , [opleidingsinstituut] of [overkoepelend orgaan in de gezondheidszorg] ; zij heeft geen enkel schriftelijk stuk over detachering/re-integratie in het tweede spoor overgelegd.
4.3.
De werkgever benadrukt dat het de werknemer “tot op heden niet is gelukt bewijs aan te dragen dat detachering naar een derde partij geen negatief effect heeft op het aantal opleidingsplaatsen” van de werkgever, maar de werkgever miskent hier haar eigen rol. Volgens de werkgever heeft zij één opleidingsplek beschikbaar en wil zij die graag behouden voor de toekomst. De opleiding tot GZ-psycholoog vraagt een opleiding als mogelijke GZ-generalist, en daartoe heeft de werkgever met enkele instellingen een samenwerkingsovereenkomst. Die worden volgens haar ook geëist door de [een zorgorganisatie] en [organisatie m.b.t. opleidingsplaatsen] . In die samenwerkingsovereenkomsten worden mogelijke afspraken gemaakt over detachering. Volgens de werkgever had zij een samenwerkingsovereenkomst met één instelling en was zij bezig met een tweede, en moest de werknemer uiteindelijk tussen deze twee instellingen kiezen, omdat dit “
een negatieve invloed zou kunnen hebben op het aantal aan haar toegewezen opleidingsplekken”. Zoals overwogen, ontbreekt iedere onderbouwing van deze stellingen, zelfs nog op de zitting, ruim zes maanden na het Plan van aanpak.
4.4.
De werknemer wil gedetacheerd worden bij een andere instelling, waarmee de werkgever geen samenwerkingsovereenkomst heeft. Volgens de werknemer zit de subsidie van de opleiding in het eerste jaar vast aan de opleidingsplaats, in het tweede aan de opleideling. Dit is volgens de werknemer mogelijk; zij legt daartoe stukken over van [opleidingsinstituut] en het [bedrijf waarnaar werknemer gedetacheerd kon worden] . Voorts had zij contact met de hiervoor genoemde Federatie.
4.5.
De werkgever heeft de stellingen van de werknemer niet met onderbouwing betwist. De werkgever heeft onvoldoende gedaan om de mogelijkheden te onderzoeken tot re-integratie bij een andere werkgever. Daarom zal de kantonrechter het ontbindingsverzoek afwijzen.
Terugbetaling van de studiekosten
4.6.
Het verzoek tot terugbetaling van de studiekosten zal de kantonrechter afwijzen, omdat zich geen situatie voordoet als genoemd in artikel 12 van de leer-arbeidsovereenkomst, zoals geciteerd in rechtsoverweging 2.1. Anders dan de werkgever stelt, is er geen sprake van dat de arbeidsovereenkomst zal eindigen door omstandigheden die volledig aan de werknemer te wijten zijn, en houdt artikel 12 van de leer-arbeidsovereenkomst bovendien niet in dat onder die omstandigheden de werknemer de studiekosten moet vergoeden.
Zelfstandige verzoeken werknemer mbt salaris, vakantiegeld enz.
4.7.
Volgens de werknemer zijn onterecht vakantiedagen ingehouden wegens niet voldoen aan de productienorm; zij verzoekt alsnog correctie daarvan. In dit verband stelt de werknemer dat de werkgever ten onrechte wachtdagen bij ziekte heeft ingehouden, terwijl niets over wachtdagen is overeengekomen. Dit verzoek zal de kantonrechter afwijzen. De werknemer heeft niet duidelijk gemaakt om welke dagen het gaat, om hoeveel dagen het gaat en waaruit de inhouding blijkt.
Het loon en de productienorm
4.8.
Volgens de werkgever is het loon afhankelijk van de productienorm, zoals die is vermeld in artikel 4, tweede alinea van de leer-arbeidsovereenkomst. Met het verminderen van het aantal sessies met patiënten per dag, is verlaging van het salaris volgens de werkgever gerechtvaardigd.
4.9.
De werknemer voert terecht het verweer dat de koppeling tussen het salaris en de productienorm ontbreekt. Het blijkt niet uit de leer-arbeidsovereenkomst, waar in artikel 5 het salaris wordt gekoppeld aan “de werkzaamheden” en niet aan de productie. Uit de CAO blijkt evenmin van een koppeling tussen salaris en een productienorm. Bovendien geldt dat de werknemer op 23 maart 2021 ziek was, zodat op grond van artikel 5 van de CAO vanaf dat moment een loondoorbetalingsverplichting van 100% van het loon geldt voor de eerste 26 weken, dus tot en met 21 september 2021. Daarna is 90% van het salaris verschuldigd tot en met de 52ste ziekteweek enzovoort. De loonverlaging is hiermee in strijd.
Salaris volgens de CAO
4.10.
Tussen partijen is ook discussie over de hoogte van het loon. Volgens de werknemer dient zij het salaris te ontvangen dat hoort bij functiegroep 60, functieschaal 60a, trede 4. Dit gaat om € 4.053,00 bij een voltijdsovereenkomst en € 3.602,66 voor een overeenkomst van 32 uur en vanaf 1 juni 2021 € 3.678,22 bruto per maand voor 32 uur. Volgens de werkgever wordt de werknemer betaald volgens schaal 60 conform de CAO. De werkgever legt echter niet uit in welke functieschaal de werknemer volgens haar hoort, terwijl geen enkele trede in functieschaal 60 het door werkgever betaalde salaris van € 3.000,00 of € 2.500,00 noemt. De werkgever betwist de stelling van de werknemer naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende, zodat de kantonrechter zal uitgaan van het loon dat de werknemer noemt. Dit leidt tot het volgende:
  • over de periode tot 1 juni 2021 dient de werkgever € 3.602,66 te betalen;
  • van 1 juni tot en met 21 september 2021 dient de werkgever € 3.678,22 te betalen;
  • na 1 september 2021 dient de werkgever (90% van € 3.678,22 =) € 3.310,40 te betalen.
De reeds door de werkgever betaalde bedragen dienen te worden verrekend.
Achterstallig salaris over 23 maart tot en met 30 maart 2021
4.11.
De werknemer heeft zich ziek gemeld op 23 maart 2021, maar volgens haar heeft de werkgever dit aangepast naar 31 maart 2021. Over die week is volgens de werknemer geen salaris betaald. De werkgever heeft dit niet betwist, zodat de kantonrechter dit bedrag zal toewijzen.
Achterstallig vakantiegeld en de eindejaarsuitkering
4.12.
De werkgever erkent dat een onjuist bedrag aan vakantiebijslag en eindejaarsuitkering is betaald. Zij stelt dat aan de werknemer nog een bedrag van € 3.944,99 netto dient te worden betaald. Dit bedrag zal de kantonrechter toewijzen. Bovendien dient de werkgever over het onder rechtsoverweging 4.10 genoemde hogere salaris het vakantiegeld en de eindejaarsuitkering nog te betalen.
Gecorrigeerde loonstroken, wettelijke rente en de wettelijke verhoging
4.13.
De werkgever heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek betreffende de gecorrigeerde loonstroken, zodat de kantonrechter dit verzoek zal toewijzen.
4.14.
Tegen het verzoek tot betaling van wettelijke rente en de wettelijke verhoging heeft de werkgever zich verweerd met de stelling dat de werknemer pas na tien maanden over onjuiste bedragen heeft geklaagd. Bovendien brengt goed werknemerschap volgens haar mee dat de werknemer hierover in overleg treedt alvorens dit aan de rechter voor te leggen, hetgeen de werknemer niet heeft gedaan.
4.15.
De kantonrechter zal de wettelijke rente toewijzen met ingang van de datum van het zelfstandige verzoek, dus 5 november 2021. De wettelijke verhoging zal de kantonrechter stellen op 10%.
4.16.
Ten slotte zal de kantonrechter de werkgever veroordelen in de proceskosten, omdat zij grotendeels ongelijk heeft gekregen.
Transitievergoeding en billijke vergoeding?
4.17.
De werknemer heeft deze vergoedingen verzocht voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden. Nu de kantonrechter de arbeidsovereenkomst niet zal ontbinden, behoeven deze verzoeken geen beoordeling.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in de zaak van het verzoek:
- wijst de verzoeken van de werkgever af;
in de zaak van de tegenverzoeken:
veroordeelt de werkgever tot:
 betaling van het achterstallige salaris over de week van 23 tot en met 30 maart 2021;
 over de periode tot 1 juni 2021 betaling van € 3.602,66 bruto per maand;
 van 1 juni tot en met 21 september 2021 betaling van € 3.678,22 bruto per maand;
 na 1 september 2021 betaling van € 3.310,40 bruto per maand;
 betaling van het achterstallige vakantiegeld en de eindejaarsuitkering op basis van de hierboven genoemde bedragen;
  • het toesturen aan de werknemer van de gecorrigeerde loonstroken op basis van hetgeen hiervoor is toegewezen;
  • betaling van de wettelijke rente over de hiervoor bij de bullets genoemde bedragen vanaf 5 november 2021 tot de dag der algehele voldoening;
  • betaling van de wettelijke verhoging van 10% over de hiervoor toegekende bedragen;
  • betaling van de kosten van de procedure, vastgesteld op € 747,00 aan salaris van de gemachtigde;
- verklaart de veroordelingen van de werkgever uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders door de werknemer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. I.F. Dam en uitgesproken ter openbare zitting van 22 december 2021.