ECLI:NL:RBDHA:2021:14456

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
NL21.11321
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvraag van Nigeriaanse eiser met betrekking tot afwijzing door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 21 december 2021, wordt de asielaanvraag van een Nigeriaanse eiser behandeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen op 17 juni 2021, met de stelling dat de asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. Eiser, die op 5 oktober 2015 betrokken was bij een verkeersongeluk waarbij een lokale leider om het leven kwam, stelt dat hij sindsdien bedreigd wordt door leden van de groepering van de overleden leider. Ondanks het feit dat de politie het ongeluk als de schuld van de overleden leider heeft vastgesteld, heeft eiser zich genoodzaakt gezien om Nigeria te verlaten uit angst voor zijn leven.

De rechtbank heeft de zaak op 17 november 2021 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris verscheen niet. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de door eiser overgelegde documenten, waaronder politierapporten en een overlijdensakte. De rechtbank benadrukt dat het op de weg van de staatssecretaris ligt om de documenten op echtheid te onderzoeken, en dat de asielzoeker niet alleen verantwoordelijk is voor het aanleveren van bewijs.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit lijdt aan een zorgvuldigheidsgebrek en geeft de staatssecretaris de gelegenheid om het gebrek te herstellen. De rechtbank stelt een termijn van acht weken in voor het onderzoek van de documenten door Bureau Documenten of een andere deskundige. De uitspraak benadrukt de gedeelde verantwoordelijkheid van de asielzoeker en de overheid in het proces van bewijslevering en onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.11321

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

v-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. drs. C.G. Matze),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht vooraf, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geboortedatum] en bezit de Nigeriaanse nationaliteit.
2. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij op 5 oktober 2015 betrokken was bij een verkeersongeluk, waarbij hij met de auto in aanrijding is gekomen met [Naam 2], die op een brom/snorfiets reed. Als gevolg daarvan is [Naam 2] overleden. [Naam 2] bleek de leider van een machtige groepering (
cult) genaamd ‘[Naam groep]’. Hoewel de ter plaatse gekomen politie vaststelde dat [Naam 2] zelf schuldig was aan het ongeluk omdat hij dronken was, werd eiser in de dagen daarna door verschillende leden van de [Naam groep]-groepering met de dood bedreigd. Zij hielden eiser verantwoordelijk voor de dood van hun leider. Op 9 oktober 2015 is eisers woning door gewapende lieden aangevallen. Eiser wist via de achterdeur te ontkomen. Later die dag werd eiser gebeld door een buurtgenoot met het bericht dat de neef van eiser, die ook in de woning aanwezig is geweest, bij de aanval is vermoord. De daders hadden een dreigbrief voor eiser achtergelaten. Eiser voelde zich hierdoor zo bedreigd dat hij op 12 oktober 2015 uit Nigeria is vertrokken.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw. [1] Verweerder heeft de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Verweerder acht echter niet geloofwaardig dat eiser problemen heeft ondervonden als gevolg van het verkeersongeluk.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder zijn asielrelaas ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden. Eiser wijst erop dat hij zich voldoende heeft ingespannen om zijn asielrelaas te onderbouwen. Zo heeft hij een artikel uit een Nigeriaanse krant overgelegd waarin het incident met [Naam 2] en de daaropvolgende problemen met de [Naam groep]-groepering staan beschreven. Daarnaast heeft eiser in beroep de originele overlijdensakte van zijn neef overgelegd, alsmede een tweetal originele politierapporten waarin zowel het verkeersongeluk van 5 oktober 2015 als de aanval op eisers woning op 9 oktober 2015, de dood van eisers neef en de doodsbedreigingen aan het adres van eiser staan beschreven. Verweerder heeft niet zonder nader onderzoek aan deze gedocumenteerde onderbouwing voorbij mogen gaan.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanvraag terecht is afgewezen. In het overgelegde krantenartikel wordt verslag gedaan van een soortgelijke gebeurtenis als waar eiser over heeft verklaard, maar het artikel bevestigt als zodanig niet het relaas van eiser. Verder vindt verweerder het vreemd dat de politierapporten die eiser heeft ingebracht in 2021 zijn afgegeven, terwijl ze betrekking hebben op gebeurtenissen in 2015. Daarnaast is het vreemd dat beide rapporten niet geadresseerd zijn aan eiser maar gericht zijn aan een postbusadres in Ter Apel. Tot slot komt de inhoud van de rapporten op belangrijke onderdelen niet overeen met wat eiser over de redenen van zijn vlucht heeft verklaard. De in kopie overgelegde overlijdensakte kan niet op echtheid worden onderzocht. Daarbij komt dat uit dit document niet blijkt dat eisers neef door geweld om het leven is gekomen. Verweerder concludeert daarom dat aan deze documenten niet de betekenis toekomt die eiser daaraan hecht. Om die reden was er volgens verweerder geen aanleiding de documenten door Bureau Documenten te laten onderzoeken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het in de eerste plaats op de weg van eiser ligt om zijn asielaanvraag, waar mogelijk, te onderbouwen. De grenzen van de bewijslast voor de asielzoeker strekken echter niet verder dan wat in redelijkheid van hem kan worden gevraagd. [2] Daarbij komt dat verweerder op grond artikel 3:2 van de Awb [3] een actieve onderzoekplicht heeft. De overheid kan in voorkomende gevallen aan de op de asielzoeker rustende bewijslast tegemoet komen door zelf onderzoek te verrichten, bijvoorbeeld door vragen te stellen tijdens de gehoren of het opvragen van informatie bij derden. Deze gedeelde verantwoordelijkheid van gegevensverstrekking en onderzoek - ook wel samenwerkingsverplichting genoemd - volgt tevens uit artikel 4, eerste lid van de Kwalificatierichtlijn. [4]
7. De rechtbank stelt vast dat eiser ter onderbouwing van zijn asielrelaas diverse originele documenten heeft overgelegd, die niet op echtheid zijn onderzocht. Aan verweerder kan worden toegegeven dat de inhoud van de politierapporten vragen oproept, maar dat betekent niet dat verweerder zonder meer aan deze documenten voorbij kan gaan en tot de conclusie kan komen dat de door eiser afgelegde verklaringen over zijn asielmotief ongeloofwaardig zijn. Hetzelfde geldt voor de overlijdensakte van de neef van eiser, waaraan kan worden toegevoegd dat deze akte, anders dan verweerder kennelijk veronderstelt, in origineel door eiser is overgelegd. Een dergelijk afdoening doet onvoldoende recht aan de hiervoor aangehaalde gedeelde verantwoordelijkheid van de asielzoeker en de overheid, en verdraagt zich dan ook niet met de voorgeschreven zorgvuldigheid, noch met de op verweerder rustende plicht om bij het vaststellen van de voor de aanvraag relevante feiten met eiser samen te werken. De rechtbank volgt verweerder daarom niet in zijn standpunt dat een onderzoek door Bureau Documenten achterwege heeft kunnen blijven. De rechtbank neemt hierbij verder in aanmerking dat verweerder zelf niet deskundig is op het terrein van documentenonderzoek. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat op voorhand niet kan worden uitgesloten dat de overgelegde documenten na onderzoek volgens een zekere waarschijnlijkheidsgraad echt blijken te zijn, in welk geval op het asielrelaas van eiser, ondanks de door verweerder aangetroffen ongerijmdheden, mogelijk een ander licht wordt geworpen en verweerder niet zonder nadere motivering aan zijn geloofwaardigheidsbeoordeling vast kan blijven houden.
8. Dat verweerder zich bij het bestreden besluit ook op het standpunt heeft gesteld dat eiser zich voor de gestelde problemen onvoldoende heeft ingespannen om bescherming te krijgen van de Nigeriaanse autoriteiten, leidt vooralsnog niet tot een ander oordeel. Uit het algemeen ambtsbericht inzake Nigeria van maart 2021 blijkt immers dat de politie in Nigeria niet in staat is haar basistaken uit te voeren, om welke reden verweerder volgens het landgebonden asielbeleid ten aanzien van Nigeria [5] aanneemt dat het in beginsel niet mogelijk is bescherming te krijgen van de Nigeriaanse autoriteiten.
9. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit lijdt aan een zorgvuldigheidsgebrek. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:51a van de Awb in de gelegenheid te stellen het gebrek te (laten) herstellen. Daarvoor moet verweerder de door eiser in beroep overgelegde originele documenten, te weten de politierapporten en de overlijdensakte, alsnog door Bureau Documenten dan wel een andere door verweerder aan te wijzen deskundige op echtheid laten onderzoeken. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na plaatsing van deze tussenuitspraak in het digitale dossier.
10. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, schriftelijk aan de rechtbank meedelen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn ingediend ten tijde van de tussenuitspraak.
11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.

Beslissing

De rechtbank:
- heropent het onderzoek;
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na plaatsing van deze tussenuitspraak in het digitale dossier het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Werkinstructie 2014/10, paragraaf 2.1, waarin ook wordt verwezen naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 17 juli 2008 in de zaak N.A. tegen het Verenigd Koninkrijk.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Richtlijn (EU) 2011/95 van 13 december 2011.
5.Paragraaf C7/22.5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000.