ECLI:NL:RBDHA:2021:14453

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
NL21.17491
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag op grond van veilig derde land

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Syrische nationaliteit bezittende man, had op 12 oktober 2021 een opvolgende asielaanvraag ingediend, nadat zijn eerdere aanvraag op 16 maart 2021 niet-ontvankelijk was verklaard. De staatssecretaris stelde dat Japan als veilig derde land kan worden beschouwd en dat eiser daar naartoe kan terugkeren. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 december 2021, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. D. de Heuvel, en de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. N. Hamzaoui.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris voldoende had aangetoond dat eiser in Japan zou worden toegelaten, en dat eiser niet had aangetoond dat de gronden voor zijn verblijf in Japan niet meer golden. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij inspanningen had verricht om opnieuw toegang tot Japan te verkrijgen, wat wel van hem verwacht mocht worden. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk was verklaard en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, in aanwezigheid van griffier mr. N.H. de Zeeuw, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL21.17491
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. D. de Heuvel), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.17492, op 8 december 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te bezitten.
2. Op 20 september 2020 heeft hij voor het eerst een asielaanvraag ingediend in Nederland. Verweerder heeft deze aanvraag op 16 maart 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 23 maart 2021 ongegrond verklaard.1 Deze uitspraak is door de Afdeling2 op 8 oktober 2021 bevestigd.3 Daarmee staat het besluit van 16 maart 2021 in rechte vast.
3. Op 12 oktober 2021 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij inmiddels meer dan een jaar buiten Japan verblijft. Hierdoor zal hij niet opnieuw in Japan worden toegelaten.
2 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3 Zaaknummers 202105785/1/ V3, 202105785/2/ V3, 202105824/ 1/ V3 en 202105824/2/ V3.
4. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser bij bet bestreden besluit niet- ontvankelijk verklaard, omdat een derde land – Japan – als veilig derde land voor eiser kan worden beschouwd. Van eiser mag worden verwacht dat hij hiernaar terugkeert, omdat hij een (sterke) band met Japan heeft. Verweerder is van oordeel dat er nog altijd voldoende redenen zijn om aan te nemen dat eiser (opnieuw) tot Japan zal worden toegelaten.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt dat verweerder, indien hij tegenwerpt dat een land voor de vreemdeling een veilig derde land is, aannemelijk moet maken dat die vreemdeling wordt toegelaten tot dat land en dient hij hiertoe aan de hand van informatie uit algemene bronnen, of op basis van de verklaringen van die vreemdeling, redenen aan te dragen waarom toegang in beginsel mogelijk moet zijn.4 Vervolgens ligt het op de weg van de vreemdeling om aan te tonen dat de door verweerder geschetste mogelijkheden om toegang te krijgen tot dat land, in zijn geval niet aanwezig zijn.
6. In de voorgaande procedure heeft de rechtbank overwogen dat verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er redenen zijn om aan te nemen dat eiser in Japan zal worden toegelaten. De rechtbank heeft tevens overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gronden waarop hem permanent verblijf is verleend in Japan niet meer gelden en dat hij op diezelfde gronden niet opnieuw in het bezit van een verblijfsdocument kan worden gesteld. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat niet is gebleken dat eiser inspanningen heeft verricht om opnieuw toegang tot Japan te verkrijgen, terwijl dat wel van hem had mogen worden verwacht.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in onderhavige procedure eveneens voldoende heeft onderbouwd dat er redenen zijn om aan te nemen dat eiser in Japan zal worden toegelaten. Daartoe heeft verweerder verwezen naar telefonisch contact met de Japanse ambassade, waaruit blijkt dat men op verschillende wijzen kan terugkeren naar Japan, ook na het verstrijken van de termijn van één jaar. Dat eiser inmiddels meer dan een jaar buiten Japan verblijft, is dan ook onvoldoende om te concluderen dat eiser bij terugkeer niet tot Japan zal worden toegelaten. Eiser heeft zijn stelling dat het voor hem niet mogelijk is om opnieuw toegang tot Japan te verkrijgen voor het overige niet (met stukken) onderbouwd. In dat kader acht de rechtbank van belang dat niet is gebleken dat eiser – ook in de onderhavige procedure – (relevante) inspanningen daartoe heeft verricht.
8. Gelet op het voorgaande is de aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

4 Zie uitspraak van de Afdeling van 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3379.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr.
N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR18573163

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.